Nu zal misschien iemand zeggen dat ik nog niets heb aangevoerd om die heiligschennende verontschuldiging te weerleggen. Maar ik geef toe dat dat ook helemaal niet kan zonder dat goddelozen altijd blijven mopperen en tegenspreken. Maar ik denk toch dat wat ik wel gezegd heb, genoeg kan zijn om niet alleen de reden tot tegenspreken weg te nemen, maar ook elk excuus.
Verworpenen willen dat ze verontschuldigd worden voor het zondigen omdat ze niet kunnen ontkomen aan de onvermijdelijkheid van het zondigen. Vooral omdat zo’n onvermijdelijkheid hun wordt opgelegd als gevolg van Gods bepaling. Maar ik ontken dat dat hen terecht verontschuldigt. Want het staat vast dat Gods bepaling, waarvan zij klagen dat die hen tot de ondergang bestemt, eerlijk is. Waarom dat zo is, is ons weliswaar onbekend. Maar toch is het volkomen zeker. Op grond daarvan stel ik vast dat hun geen kwaad overkomt dat hun niet word opgelegd door Gods heel rechtvaardige oordeel.
Vervolgens leer ik dat het verkeerd van hen is dat ze hun ogen richten op de verborgen heiligdommen van Gods plan. Daar zoeken ze naar de oorsprong van hun veroordeling. Maar ze sluiten hun ogen voor het bederf van hun eigen natuur, terwijl die veroordeling in werkelijkheid dáár het gevolg van is. Dit bederf kunnen ze God niet aanrekenen, omdat Hij van zijn schepping verklaart dat die goed is. Weliswaar is de mens door Gods eeuwige voorzienigheid geschapen voor de ellende waaraan hij onderworpen is. Maar de aanleiding daarvoor komt toch uit de mens zelf en niet uit God. Want de enige oorzaak waardoor de mens bedorven is, is dat hij van de zuivere schepping van God ontaard is in zondige en onreine verdorvenheid.