Op dit punt nemen mijn tegenstanders hun toevlucht tot het onderscheid tussen willen en toelaten. Op basis van dat onderscheid willen ze overeind houden dat de goddelozen alleen verloren gaan omdat God het toelaat, niet omdat Hij het wil.
Maar welke reden kunnen we geven waarom God het toelaat? Toch alleen dat Hij het zo wil? Trouwens, het is ook op zichzelf onwaarschijnlijk dat de mens zich de ondergang alleen op de hals gehaald heeft doordat God het toeliet, zonder dat God dat op enige manier zo bepaald had. Alsof God niet had vastgesteld in welke toestand Hij zijn belangrijkste schepsel wilde hebben! Zonder aarzeling belijd ik dus simpelweg met Augustinus dat Gods wil inhoudt dat dingen onvermijdelijk zijn1 en dat onvermijdelijk zal gebeuren wat Hij wil. Net zoals echt zal gebeuren wat Hij van tevoren gezien heeft.
Nu hebben we hier te maken met vier sekten: de pelagianen, de manicheeërs, de wederdopers en de epicureeërs. Om de goddelozen te verontschuldigen, werpen zij ons voor de voeten dat ze als gevolg van Gods voorbestemming gebonden zijn aan een onvermijdelijkheid. Maar daarmee voeren ze niets aan wat hout snijdt. Want de voorbestemming is niets anders is dan het uitdelen van Gods rechtvaardigheid. Die is wel verborgen, maar er valt niets op aan te merken. En het staat vast dat de goddelozen het lot waartoe ze voorbestemd zijn, niet onwaardig zijn. Dus is het ook zeker dat de ondergang die hen als gevolg van die voorbestemming overkomt, volkomen rechtvaardig is.
Bovendien is hun ondergang op zo’n manier het gevolg van Gods voorbestemming, dat de reden en de aanleiding daarvoor in henzelf gevonden worden. Want de eerste mens is gevallen omdat de Heer vond dat dat nuttig was. Waarom Hij dat vond, is voor ons verborgen. Toch is het zeker dat Hij niet iets anders vond, omdat Hij zag dat dat terecht de glorie van de eer van zijn naam liet schitteren.
Als je Gods eer hoort noemen, denk dan aan zijn rechtvaardigheid. Want wat lof verdient, hoort rechtvaardig te zijn. De mens valt dus terwijl Gods voorzienigheid het zo bepaalt. Maar hij valt door zijn eigen schuld. Even daarvóór had de Heer gezegd dat alles wat Hij gemaakt had heel goed was. Genesis 1:31 Hoe komt de mens dan aan die slechtheid, dat Hij zijn God verraadt? We moeten niet denken dat dat uit de schepping voortkomt. Daarom heeft God wat van Hem komt zelf uitdrukkelijk goedgekeurd. Dus heeft de mens zijn zuivere natuur, die hij van de Heer gekregen had, door zijn eigen slechtheid bedorven. En door zijn val heeft hij heel zijn nageslacht met zich meegesleurd in de ondergang.
Laten we dus liever kijken naar de duidelijke reden voor de veroordeling in de bedorven natuur van het menselijk geslacht. Dat is ons van dichtbij bekend en het is beter dat we daarnaar kijken dan dat we de verborgen en totaal onbegrijpelijke reden in Gods voorbestemming onderzoeken. En we moeten het niet erg vinden om ons verstand zover te onderwerpen aan Gods onmetelijke wijsheid, dat het in al haar mysteries bezwijkt. Want onwetendheid in dingen die je niet kan en mag weten, is kennis. En verlangen om ze toch te weten, is een vorm van dwaasheid.
1Augustinus, De Genesi ad litteram VI, 15,26.