Ook het tweede bezwaar komt voort uit goddeloosheid. Dit bezwaar is niet zozeer bedoeld om God te beschuldigen, maar meer om de zondaar regelrecht te verontschuldigen. Ook al kan de zondaar eigenlijk alleen maar gerechtvaardigd worden door de rechter te beschuldigen. Immers, God zelf veroordeelt hem!
Deze onheilige tongen mopperen als volgt: waarom zou God dingen aanrekenen als zonde die Hij hun door zijn voorbestemming onvermijdelijk heeft opgelegd? Immers, wat kunnen ze eraan doen? Moeten ze tegen zijn besluiten gaan vechten? Maar dat zou tevergeefs zijn, want dat kunnen ze helemaal niet. Dus worden ze onterecht gestraft om dingen waarvan de belangrijkste oorzaak in Gods voorbestemming ligt.
Ik ga hier niet de verdediging gebruiken waar bijna alle kerkelijke schrijvers hun toevlucht toe nemen. Zij zeggen dat Gods voorkennis niet verhindert dat de mens als zondaar beschouwd wordt, omdat het kwaad dat God van tevoren ziet het kwaad van de mens is en niet Gods eigen kwaad. Maar dit maakt geen eind aan de laster, maar houdt die juist in stand. Want dan zeggen ze: God had het kwaad dat Hij van tevoren zag, kunnen tegenhouden als Hij had gewild. Maar dat heeft Hij niet gedaan. Dus heeft Hij de mens met opzet geschapen met de bedoeling dat die zich op aarde zo zou gedragen. Als de mens door Gods voorzienigheid geschapen is om te doen wat hij ook inderdaad doet, dan mag dat hem niet aangerekend worden. Want hij kan er niet aan ontkomen en ondergaat het dankzij Gods wil.
Laten we eens kijken hoe deze knoop op de juiste manier ontward moet worden. Allereerst moet voor ons allemaal vaststaan wat Salomo zegt: God heeft alles geschapen omwille van zichzelf. Ook de goddeloze voor de dag van het kwaad. Spreuken 16:4 Kijk, Gods hand beschikt over alles. Hij oordeelt over redding en dood. Hij bepaalt het in zijn plan en wil dus dat er onder de mensen sommigen geboren worden die van de moederschoot af bestemd zijn voor een zekere dood. Want door hun ondergang laten ze de glorie van zijn naam schitteren.
Stel dat iemand aanvoert dat Gods voorzienigheid hun niets onvermijdelijks oplegt, maar dat Hij ze juist in die toestand geschapen heeft omdat Hij hun toekomstige slechtheid van tevoren gezien heeft. Met zo’n uitspraak zeg je niet niets, maar ook niet alles. De oude schrijvers gebruiken deze oplossing soms wel eens, al is het een beetje aarzelend. Maar de scholastici vinden er rust in, alsof er niets tegen in te brengen valt.
Ik wil graag toegeven dat enkel voorkennis schepselen niets onvermijdelijks oplegt, ook al is niet iedereen het daar mee eens. Want er zijn ook mensen die stellen dat voorkennis ook dingen veroorzaakt. Maar volgens mij heeft Lorenzo Valla1 het scherper en verstandiger doorzien, ook al was hij een man die anders niet erg getraind was in de Schrift. Hij laat zien dat deze discussie overbodig is. Want leven en dood zijn eerder effecten van Gods wil dan van zijn voorkennis. Stel dat God alleen van tevoren zag wat er met de mensen zou gebeuren, zonder het ook volgens zijn goeddunken te regelen en te bepalen. Dan zou het logisch zijn om de vraag te stellen of zijn voorkennis ook iets te betekenen heeft voor de onvermijdelijkheid ervan. Maar de reden dat God de toekomstige dingen van tevoren ziet, is juist dat Hij besloten heeft dat ze zo zouden gebeuren. Daarom heeft het geen zin om over voorkennis te discussiëren. Want het staat vast dat alles juist gebeurt in overeenstemming met wat God bepaalt en wil.
1Lorenzo Valla († 1457), Italiaanse humanist.