3.22.8 – De kerkvaders over de uitverkiezing

0
348

Maar Ambrosius, Origenes en Hiëronymus waren van mening dat God zijn genade onder de mensen uitdeelt in overeenstemming met hoe God voorziet dat ieder die goed zou gebruiken. Daar komt bij dat ook Augustinus ooit die overtuiging had. Maar toen hij verder vooruitgekomen was in Schriftkennis, heeft hij die opvatting niet alleen herroepen, maar ook krachtig weerlegd.1 Sterker nog, toen hij na die herroeping de pelagianen bestreed omdat ze aan die dwaling vasthielden, zei hij: ‘Wie zou niet versteld staan dat de apostel Paulus dit scherpzinnige inzicht heeft gemist? Toen hij die verbazingwekkende kwestie gepresenteerd had van die nog ongeboren kinderen, stelde hij de vraag: “Wat zullen we dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God?” Dat was toch het moment om te antwoorden dat God van tevoren de verdiensten van hen beiden gezien had! Maar toch zegt hij dat niet. Nee, hij neemt zijn toevlucht tot Gods oordelen en barmhartigheid.’2

En ergens anders haalt Augustinus alle verdiensten weg die aan de uitverkiezing vooraf zouden gaan. Vervolgens zegt hij: ‘Natuurlijk ontzenuwt dit de loze redenering van degenen die Gods voorkennis verdedigen tegenover Gods genade. Zij zeggen dat we voordat de fundamenten van de wereld gelegd zijn, zijn uitgekozen omdat God van tevoren wist dat wij goed zouden zijn. Niet dat Hij ons zelf goed zou maken. Maar dat bedoelt Hij niet, als Hij zegt: “Jullie hebben Mij niet uitgekozen, maar ik heb jullie uitgekozen.” Johannes 15:16 Want als Hij ons had uitgekozen omdat Hij zag dat wij goed zouden worden, dan zou Hij meteen ook van tevoren geweten hebben dat we Hem zouden uitkiezen en wat daar het gevolg van zou zijn.’3 Wie zich graag baseert op het gezag van de kerkvaders, moet toch waarde toekennen aan deze verklaring van Augustinus!

Trouwens, Augustinus laat niet toe dat hij wordt losgemaakt van de andere kerkvaders. Nee, met duidelijke bewijzen laat hij zien dat deze verdeeldheid, waar hij van beschuldigd werd, niet waar is. Want hij citeert het volgende van Ambrosius: ‘Over wie Christus zich ontfermt, die roept Hij.’ En: ‘Als Hij gewild had, zou Hij van niet-vromen vromen gemaakt hebben. Maar God roept degenen die Hij het waard keurt en maakt vroom wie Hij wil.’4 Als ik een heel boek zou willen vullen met Augustinus, dan zou ik de lezer kunnen laten zien dat ik niets anders nodig zou hebben dan zijn boek. Maar ik wil hen niet lastigvallen met breedsprakigheid.

Maar vooruit, laten we net doen alsof de kerkvaders het er niet over hebben. Laten we de kwestie op zichzelf bekijken. Er was een lastige vraag opgekomen: is God wel rechtvaardig als Hij alleen bepaalde mensen zijn genade waard keurt? Paulus had zich daar met één woord uit kunnen redden door te beweren dat God naar onze daden kijkt. Waarom doet hij dat dan niet? Sterker nog, waarom vervolgt hij de bespreking liever op een manier die het probleem in stand houdt? Toch omdat hij niet anders mocht? Want via zijn mond sprak de Heilige Geest. En die lijdt niet aan de fout van vergeetachtigheid!

Dus antwoordt Paulus ronduit dat God zijn uitverkorenen gunstig gezind is omdat Hij dat wil. En dat Hij hun barmhartig is omdat Hij dat wil. Want Gods uitspraak: ‘Ik zal genadig zijn aan wie Ik genadig zal zijn en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij zal ontfermen,’ Exodus 33:19 betekent hetzelfde als wanneer er gezegd werd dat God zich om geen enkele andere reden ertoe laat zetten om barmhartig te zijn, dan omdat Hij barmhartig wil zijn. Dus blijft deze uitspraak van Augustinus waar: ‘Gods genade vindt de mensen niet geschikt om uitgekozen te worden, maar maakt hen geschikt.’5

1Augustinus, Retractiones I, 8,2-4.

2Augustinus, Epistulae, 194.

3Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 86,2.

4Augustinus, De praedestinatione sanctorum, 19,49.

5Augustinus, Epistulae, 186.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in