Als je de daden die al gedaan zijn of nog gedaan zullen worden een plek wilt geven in de uitverkiezing, wat kun je dan nog aanvoeren om dit te verduisteren? Want dan ga je toch volledig voorbij aan wat de apostel Paulus beweert: dat het onderscheid tussen de broers al bepaald is toen ze nog niet geboren waren en daarom niet berust op een rekening houden met hun daden, maar alleen op Gods roeping.
![](https://www.gerritveldman.nl/blog/wp-content/uploads/2016/02/calvijn-institutie-3.22.5.jpg)
Als hun scherpzinnigheid ergens op gebaseerd was, zou dat ook de apostel niet ontgaan zijn. Maar hij wist heel goed dat God niets goeds in de mens kon voorzien, behalve wat Hij van tevoren al besloten had om hem te geven door het geschenk van zijn uitverkiezing. Daarom neemt Paulus niet zijn toevlucht tot die verkeerde volgorde waarbij de goede daden vóór hun eigen oorzaak gesteld worden.
Uit de woorden van de apostel hebben we begrepen dat het behoud van de gelovigen alleen gebaseerd is op het besluit van Gods uitverkiezing. En dat je die gunst niet verdient met je daden, maar dat die het gevolg is van de gratis roeping. We hebben daar als het ware een voorbeeld van gekregen. Ezau en Jacob zijn broers, voortgekomen uit dezelfde ouders, nog in dezelfde moederschoot opgesloten, nog niet ter wereld gekomen. In hen is alles gelijk, maar toch is Gods oordeel verschillend. Want de een neemt Hij aan en de ander verwerpt Hij.
Alleen door het eerstgeboorterecht stond de een boven de ander. Maar zelfs dat wordt genegeerd. De jongste krijgt wat de oudste geweigerd wordt. Sterker nog, ook bij anderen lijkt God steeds vastbesloten het eerstgeboorterecht te negeren, om het vlees elke aanleiding tot pochen te ontnemen. Hij verstoot Ismaël en zet zijn hart op Izak. Genesis 21:12 Hij passeert Manasse en eert Efraïm meer. Genesis 48:20