Om dit bewijs nog overtuigender te laten zijn, is het nodig apart aandacht te geven aan de onderdelen van deze passage. Samen laten ze dan geen ruimte meer voor twijfel.

Als Paulus de uitverkorenen noemt, spreekt hij natuurlijk de gelovigen aan. Dat bevestigt hij even later ook. Als je de aanduiding ‘uitverkorenen’ verdraait en beperkt tot de tijd waarin het evangelie geopenbaard werd, bederf je die tot een schandelijk verzinsel.
Paulus zegt dat ze uitgekozen zijn vóór de schepping van de wereld. Daarmee haalt hij elk rekening houden met onze eigen waardigheid onderuit. Want welke reden kon er zijn om onderscheid te maken tussen hen? Ze waren er nog niet eens en na Adam zouden ze allemaal gelijk zijn.
Verder zijn ze uitgekozen in Christus. Dat betekent dus dat ze niet alleen ieder zijn uitgekozen buiten zichzelf, maar ook dat ze daarmee apart gezet zijn van anderen. Want we zien dat niet iedereen een ledemaat van Christus is.
Daar wordt aan toegevoegd dat ze uitgekozen zijn om heilig te zijn. Dat weerlegt duidelijk de dwaling die de uitverkiezing afleidt uit Gods voorkennis. Want Paulus roept daar tegenin dat elke goede eigenschap die in mensen aan het licht komt, een gevolg is van de uitverkiezing.
En als je verder vraagt naar de hogere oorzaak, dan antwoordt Paulus dat God het zo van tevoren bepaald heeft en wel volgens het welbehagen van zijn wil. Met die woorden haalt hij alle middelen onderuit waarvan mensen zich inbeelden dat ze die zelf hebben voor hun uitverkiezing. Want hij leert dat alle geschenken die God geeft voor het geestelijk leven voortkomen uit deze ene bron: God heeft uitgekozen wie Hij wilde en voordat ze geboren waren, heeft Hij voor ieder van hen afzonderlijk de genade klaargelegd die Hij hun waard wilde keuren.