Augustinus zegt: ‘We zijn op de weg van het geloof gekomen. Laten we ons standvastig aan die weg houden. Hij leidt naar de kamer van de koning, waarin alle schatten van kennis en wijsheid verborgen liggen. Want de Heer Christus zelf was niet jaloers op zijn grote en meest selecte leerlingen toen Hij zei: “Ik heb veel dingen tegen jullie te zeggen, maar jullie kunnen die nu nog niet verdragen.” Johannes 16:12 We moeten wandelen, we moeten vooruitkomen, we moeten groeien. Dan kan ons hart de dingen bevatten die we nu nog niet bevatten kunnen. Als de laatste dag ons vindt terwijl we vooruitkomen, dan zullen we daar leren wat we hier niet hebben kunnen leren.’1

Hechten we waarde aan het idee dat Gods Woord de enige weg is waarlangs we kunnen onderzoeken wat we van Hem horen te weten en het enige licht waarbij we alles kunnen doorzien wat we van Hem moeten zien? Dan zal dat idee ons gemakkelijk weerhouden van elke roekeloosheid. Want dan weten we dat we, zodra we de grenzen van het Woord overschrijden, naast het pad en in het donker lopen. Daar dwalen we en zullen we ons onvermijdelijk steeds weer stoten.
Laten we dus allereerst dit voor ogen houden: als je probeert iets anders te weten te komen over de voorbestemming dan wat in Gods Woord onthuld wordt, is dat net zo dwaas als wanneer iemand wil gaan waar geen weg is of wil zien in het donker. En we moeten ons er niet voor schamen als we iets niet weten over een onderwerp waarbij onwetendheid eigenlijk een teken is van kennis. We moeten juist graag af willen zien van onderzoek naar kennis als het dwaas en gevaarlijk, ja levensgevaarlijk is om naar die kennis te zoeken. Als onze overmoed ons ophitst, is het goed om daar altijd dit tegenover te stellen, zodat die overmoed daarop afstuit: net zoals te veel honing niet goed is, zo levert het voor nieuwsgierigen ook geen eer op om Gods eer te onderzoeken. Spreuken 25:27 Want we worden niet voor niets afgeschrikt van zo’n brutaliteit. Het kan ons alleen maar in de ondergang storten.
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 53,7.