Nu volgt het tweede deel van het gebed. Daarin dalen we af naar wat goed is voor onszelf. Maar het is niet de bedoeling dat we Gods eer dan loslaten en alleen uit zijn op ons eigen belang. Paulus verklaart dat we ook bij eten en drinken moeten letten op Gods eer. 1 Korinthiërs 10:31 Ik heb erop gewezen dat dit het verschil is: door drie beden speciaal voor zichzelf te claimen, trekt God ons volledig naar zich toe. Op die manier test Hij onze vroomheid. Daarna staat Hij ons ook toe om te zorgen voor onze eigen belangen. Maar op deze voorwaarde: we mogen alleen dingen vragen met de bedoeling dat alle zegeningen die Hij ons bewijst, de glorie van zijn eer laten schitteren. Want niets is zo eerlijk als dat we voor Hem leven en sterven. Romeinen 14:7-9
De eerste bede van het tweede deel is: ‘Geef ons vandaag ons dagelijks brood.’ Mattheüs 6:11 Met deze bede bidden we in het algemeen om alles wat we van de dingen van deze wereld nodig hebben om ons lichaam te onderhouden. Niet alleen de dingen waarmee we ons voeden en kleden, maar ook alles wat volgens God goed voor ons is, zodat we ons brood in vrede kunnen eten. Kortom, met deze bede plaatsen we ons onder zijn zorg en vertrouwen we ons toe aan zijn voorzienigheid, om ons door Hem te laten voeden, verzorgen en bewaren.
Want onze heel goede Vader vindt het niet beneden zijn waardigheid om ook ons lichaam trouw onder zijn hoede te nemen. In die kleine dingen traint Hij ons geloof, doordat we alles, tot een kruimel brood en een druppel water toe, van Hem verwachten. Immers, door een ik weet niet wat voor slechtheid van ons is het nu eenmaal zo dat we meer bezorgd zijn om ons lichaam dan om onze ziel. Dat drijft en kwelt ons het meest. Daarom zijn er velen die voor hun ziel wel op God durven vertrouwen, maar zich toch nog zorgen maken om hun vlees. Nog steeds twijfelen ze over wat ze moeten eten of wat ze aan moeten trekken. Ze zijn bang als ze geen voorraad wijn, graan en olie voor handen hebben. Zo belangrijk vinden we de schaduw van dit leven, dat maar kort duurt! Veel belangrijker dan de eeuwige onsterfelijkheid!
Maar als je op God vertrouwt en die angstige zorg om het vlees eenmaal hebt losgelaten, verwacht je meteen ook de meer belangrijke dingen van Hem: redding en eeuwige leven. Je geloof wordt dus geen klein beetje getraind als je op God hoopt voor de dingen die ons zo bang maken. We zijn geen klein stukje opgeschoten als we dit ongeloof, dat haast bij alle mensen vast in hun botten zit, hebben losgelaten.
Sommigen filosoferen dat het hier gaat om bovennatuurlijk brood. Maar dat lijkt slecht te kloppen met wat Christus bedoelt. Sterker nog, als we niet ook in dit vergankelijke leven aan God de taak toekenden om ons te voeden, dan zou het gebed niet volmaakt zijn. Deze mensen voeren een veel te onheilig argument aan: Gods kinderen horen geestelijk te zijn. Daarom zou het ongepast zijn dat ze zich niet alleen bezig houden met aardse zorgen, maar ook nog God daarin betrekken. Alsof Gods zegen en vaderlijke gunst niet ook schittert in ons levensonderhoud, of dat er voor niets geschreven staat dat er voor vroomheid niet alleen in het toekomstige leven beloften zijn, maar ook in het tegenwoordige leven. 1 Timotheüs 4:8 Weliswaar is vergeving van zonden veel belangrijker dan voedsel voor het lichaam. Maar toch heeft Christus het minst belangrijke voorop gezet. Zo brengt Hij ons stap voor stap naar de twee overige beden. Die gaan over het hemelse leven. Op deze manier houdt Hij rekening met onze laksheid.
Wij krijgen opdracht om te bidden voor ons brood om tevreden te zijn met het rantsoen dat de hemelse Vader ons wil schenken. Dan jagen we niet met behulp van verboden listen naar winst.
Ondertussen moeten we beseffen dat het brood ons brood wordt in de zin van een geschenk. Want zoals bij Mozes gezegd wordt, onze ijver, inspanning of eigen handen kunnen op zichzelf niets voor ons te pakken krijgen als Gods zegen er niet bij komt. Leviticus 26:20; Deuteronomium 8:17-18 Sterker nog, zelfs aan een overvloed aan brood zouden we helemaal niets hebben als het niet dankzij God voedsel was. En daarom hebben rijken deze vrijgevigheid van God net zo hard nodig als armen. Want al waren hun voorraadkamers en schuren vol, ze zouden toch van honger en dorst bezwijken als ze niet dankzij zijn genade hun brood aten.
Het woordje ‘vandaag’ – of ‘elke dag’, zoals het bij de andere evangelist staat – en ook het bijvoeglijk naamwoord ‘dagelijks’ houdt onze onbeheerste begeerte naar vergankelijke dingen in toom. Wij branden altijd veel te veel van zulke begeerte en daar komen nog andere slechte dingen bij: want als we de beschikking hebben over een royalere overvloed, storten we ons gretig in genot, vermaak, pracht en praal en andere soorten overdaad. Daarom krijgen we opdracht om alleen te bidden voor wat we nodig hebben en voor wat als het ware genoeg is voor één dag, in het vertrouwen dat als de hemelse Vader ons vandaag gevoed heeft, Hij ons ook morgen niet in de steek zal laten. Dus hoe veel overvloed aan dingen ook naar ons toe mag stromen, toch moeten we ook als onze schuren en voorraadkamers vol zitten, altijd bidden om ons dagelijks brood. Want we moeten er vast van overtuigd zijn dat al het goede niets is als God het niet continu vruchtbaar maakt door zijn zegen uit te gieten. Zelfs het goede dat we in handen hebben, is alleen maar van ons voor zover Hij ons elk uur een stukje daarvan geeft en ons toestaat het te gebruiken.
Maar mensen zijn zo hoogmoedig dat ze zich hier maar met heel veel moeite van laten overtuigen. Daarom verklaart de Heer dat Hij er voor alle eeuwen een speciaal bewijs van gegeven heeft: Hij heeft zijn volk in de woestijn gevoed met manna om ons eraan te herinneren dat een mens niet alleen van brood leeft, maar vooral van het woord dat uit zijn mond komt. Deuteronomium 8:3; Mattheüs 4:4 Daarmee wordt erop gewezen dat alleen door zijn macht leven en krachten in stand gehouden worden, ook al deelt Hij zijn macht uit via fysieke middelen. En zo onderwijst Hij ons ook vaak door middel van een tegenovergesteld bewijs als Hij de kracht – en zoals Hij dat zelf noemt: de stok – van het brood breekt, zo vaak Hij dat wil. Wie eten, kwijnen dan weg van honger en wie drinken, Leviticus 26:26 drogen dan uit van dorst. Ezechiël 4:17; 14:13
Echter, ben je niet tevreden met je dagelijks brood, maar jaag je met een tomeloze begeerte eindeloze bezittingen na? Of heb je genoeg overvloed en maak je je nergens meer druk om omdat je zoveel rijkdommen hebt? En roep je dan toch God aan met deze bede? Dan bespot je God alleen maar! Want in het eerste geval bid je om iets dat je niet wilt hebben, sterker nog, dat je vreselijk vindt: alleen maar dagelijks brood. Dan probeer je je hebzucht zoveel mogelijk voor God te verstoppen, terwijl je in een echt gebed heel je hart en alles wat daarin schuilt voor Hem moet uitstorten. En in het andere geval vraag je iets wat je helemaal niet van Hem verwacht: iets waarvan je denkt dat je het al hebt.
Dat ons brood ‘ons’ brood genoemd wordt, laat – zoals ik zei – extra goed uitkomen hoe vrijgevig God is. Hij maakt van ons waar wij helemaal geen recht op hebben. Toch moeten we er ook op letten – ik heb dat al aangestipt – dat hiermee het brood bedoeld wordt dat we verdiend hebben met legitiem en eerlijk werk en niet door middel van bedrog of diefstal. Want alles wat we te pakken krijgen dankzij een misdaad, is altijd van een ander.
Als we bidden of het ons gegeven mag worden, erkennen we dat het enkel en alleen een onverdiende gave van God is. Hoe we er ook aan komen, zelfs al lijken we het nog zo sterk met eigen vaardigheid en ijver verdiend te hebben. Want alleen dankzij zijn zegen lukt ons werk.