De derde bede is of Gods wil mag gebeuren, op aarde net zoals in de hemel. Mattheüs 6:10 Deze bede heeft te maken met Gods koninkrijk en kan daar niet van losgemaakt worden. Toch wordt deze bede niet voor niets apart toegevoegd. Want in onze onwetendheid begrijpen we niet zomaar meteen wat het inhoudt dat God in de wereld regeert. Het is daarom logisch om deze bede zo uit te leggen: God is koning in de wereld als ieder zich aan zijn wil onderwerpt.
Verder gaat het hier niet om Gods verborgen wil. Door zijn verborgen wil bestuurt God alles en bepaalt Hij hoe alles afloopt. Ook al gaan Satan en de mensen als razenden tegen Hem te keer, toch weet Hij hun aanvallen door zijn onbegrijpelijk plan niet alleen te buigen, maar ook zo te leiden dat Hij via hen doet wat Hij besloten heeft.
Maar hier gaat het om een andere wil van God: de wil waarmee een vrijwillige gehoorzaamheid correspondeert. Daarom wordt in vergelijking met de aarde de hemel genoemd. Want over de engelen wordt, bijvoorbeeld in Psalm 103, gezegd dat zij God graag gehoorzamen en hun best doen om zijn bevelen uit te voeren. Psalm 103:20 We krijgen dus bevel om graag te willen dat ook de aarde aan Gods regering onderworpen wordt en alle koppigheid en slechtheid wordt uitgeroeid. Net zoals er in de hemel niets anders gebeurt dan wat volgens Gods wil is.
En als we dat vragen, doen we afstand van de begeerten van ons vlees. Want als je je verlangens niet overgeeft aan God en niet onderwerpt aan zijn wil, dan verzet je je tegen die wil, voor zover je dat kunt. Want uit ons komt niets voort dat niet slecht is. Opnieuw wordt ons door deze bede geleerd onszelf te verloochenen, zodat God ons kan regeren zoals Hij goed vindt. En dat niet alleen. Ook zodat Hij ons hart en ons verstand teniet kan doen en een nieuw hart en een nieuw verstand kan scheppen. Dan voelen wij in ons geen andere begeerten meer opkomen dan wat zuiver in overeenstemming is met zijn wil. Kortom, dan willen we niets meer uit onszelf, maar bestuurt zijn Geest ons hart. Door zijn onderwijs binnenin ons leren we dan lief te hebben waar God blij mee is en te haten wat God erg vindt. En dat betekent dus ook dat we graag willen dat God onze verlangens die tegen zijn wil ingaan, verijdelt en van hun kracht berooft.
Tot zover de eerste drie onderdelen van het gebed. Als we deze beden bidden, moeten we alleen Gods eer voor ogen hebben. We mogen geen rekening houden met onszelf of aandacht hebben voor wat goed voor ons kan zijn. Weliswaar leveren deze beden ons heel veel op. Maar daar mogen we niet op uit zijn.
En ook al zal dit allemaal onvermijdelijk gebeuren, zelfs als wij er niet aan denken, het niet willen en er ook niet om bidden, toch moeten we het willen en erom bidden. Het is heel belangrijk dat wij dat doen. Want zo verklaren en belijden we dat we Gods dienaren en kinderen zijn. Dat we, voor zover wij dat kunnen, ons best doen voor zijn eer en ons daar echt en volledig aan wijden. Dat zijn we onze Heer en Vader immers verplicht.
Dus wie niet met dit verlangen en met deze ijver, om Gods eer te bevorderen, bidden of Gods naam geheiligd mag worden, of zijn koninkrijk mag komen en of zijn wil mag gebeuren, die mogen ook niet beschouwd worden als mensen die bij van Gods kinderen en dienaren horen. En zoals dit allemaal zal gebeuren, zelfs tegen hun wil, zo zal het ook uitlopen op hun verwarring en ondergang.