Nu moeten we niet alleen de betrouwbaarste manier van bidden leren, maar ook de vorm zelf: de vorm die de hemelse Vader aan ons gegeven heeft via zijn geliefde Zoon. Daarin kunnen we zijn onmetelijke goedheid en zachtmoedigheid opmerken.
Want Hij spoort ons niet alleen aan om Hem om hulp te vragen, telkens als we in nood zitten, zoals kinderen telkens als ze door moeilijkheden gekweld worden altijd naar hun trouwe ouders vluchten. Ook komt Hij onze onwetendheid te hulp. Want Hij zag dat we zelf niet genoeg begrijpen hoe groot onze armoede is, wat we horen te vragen en wat goed voor ons is. Daarom heeft Hij zelf aangevuld wat wij tekortkomen en ons dat gegeven.
Want Hij heeft ons een formule gegeven met een soort lijst waarin Hij alles opsomt waar we Hem om mogen vragen, alles wat goed voor ons is en alles waar we om moeten vragen omdat we het nodig hebben. En die goedheid levert ons een grote troost op. Want nu begrijpen we dat niets daarvan absurd, vreemd of ongeschikt is, kortom, dat daar niets bij is waarvan Hij het erg vindt als we erom vragen. We bidden immers haast met zijn eigen mond.
Plato zag hoe weinig de mensen wisten hoe ze hun wensen moesten overbrengen aan God. Als hun wensen ingewilligd zouden zijn, zou het hun meer dan eens slecht vergaan zijn. Daarom verklaarde Plato dat dit de beste manier was om te bidden – overgenomen van een oude dichter: ‘Koning Zeus, geef ons het beste, of we er nu om vragen of niet. En houdt het kwaad van ons weg, zelfs als we erom vragen.’1
Het is wijs van deze heiden dat hij begrijpt hoe gevaarlijk het is als we van de Heer vragen wat onze begeerte ons ingeeft. Bovendien maakt hij duidelijk hoe ongelukkig we eraan toe zijn, omdat we zelfs voor God niet zonder risico onze mond open kunnen doen als de Geest ons niet leert wat de juiste manier is om te bidden. Daarom moeten we extra het voorrecht waarderen dat Gods eniggeboren Zoon ons de woorden in de mond legt en zo onze geest van alle aarzeling bevrijdt.
1Plato, Alkibiades II, 142.