Het gebed beperkt zich eigenlijk tot wensen en verzoeken. Maar toch is bidden zo verwant aan danken dat we ze prima onder één noemer kunnen scharen. Immers, de soorten die Paulus opsomt, vallen onder het eerste onderdeel van deze indeling. 1 Timotheüs 2:1 Door te vragen en te smeken storten we onze verlangens voor God uit. We verzoeken zowel om wat helpt om zijn eer te verbreiden en de glorie van zijn naam te laten schitteren, als om de zegeningen die goed zijn voor ons. Door te danken prijzen we zijn zegeningen voor ons met de lof waar Hij recht op heeft, omdat we al het goede dat we gekregen hebben te danken hebben aan zijn vrijgevigheid. Daarom neemt David die twee onderdelen samen: ‘Roep Mij aan op de dag dat je in het nauw zit. Ik zal je eruit helpen en dan zul je Mij eren.’ Psalm 50:15

En de Schrift gebiedt ons niet voor niets dat we die twee continu in praktijk moeten brengen. Want ergens anders heb ik gezegd dat onze armoede zo groot is. Onze eigen ervaring roept het uit. Van alle kanten worden we door zo grote en zo vele moeilijkheden gekweld en in het nauw gebracht. We hebben dus allemaal voldoende reden om continu te zuchten en te hijgen naar God en te smeken of Hij ons te hulp wil komen. Want ook al zouden we vrij zijn van tegenslag, dan nog moeten zelfs de meeste heilige mensen door de schuld van hun zonden en bovendien door de talloze aanvechtingen van verleidingen geprikkeld worden om te verlangen naar een hulpmiddel. En als we de lof en de dank onderbreken, is dat onvermijdelijk zonde. Want God houdt niet op de ene zegen op de andere te stapelen om ons, hoe laks we ook zijn, tot dankbaarheid te dwingen. Kortom, we worden door zijn vrijgevigheid haast bedolven onder zo’n grote overvloed aan zegeningen, we zien zoveel en zo grote wonderen van Hem, waarheen we onze blik ook wenden, dat we nooit een reden of aanleiding missen om Hem te loven en te danken.
Ik zal dit nog iets duidelijker uitleggen. Al onze hoop en hulp ligt in God. Dat heb ik eerder al uitgelegd. Wij en alles wat van ons is, kunnen niet voorspoedig zijn zonder zijn zegen. Daarom moeten we onszelf en alles wat van ons is, continu aan Hem opdragen. Jacobus 4:14 Bovendien, alles wat we beramen, zeggen of doen, moeten we beramen, zeggen en doen onder zijn hand en wil en hopend op zijn hulp. Want de Schrift verklaart dat ieder vervloekt is die op zichzelf of een ander vertrouwt als hij plannen maakt, die buiten Gods wil om en zonder Hem aan te roepen iets onderneemt of probeert te beginnen. Jesaja 30:1; 31:1
En ik heb nu al een aantal keer gezegd dat God de eer krijgt waar Hij recht op heeft, als we Hem erkennen als de gever van al het goede. Dat betekent dus dat we alle goede dingen zo uit zijn hand moeten ontvangen dat we er continu dankbaar voor zijn. Bovendien kunnen we zijn zegeningen alleen maar legitiem gebruiken als we ook continu zijn lof blijven verkondigen en Hem danken. Want dat is de enige reden waarom die zegeningen vanuit zijn vrijgevigheid naar ons toe stromen. Want Paulus verklaart dat Gods gaven worden geheiligd door het Woord en door gebed. 1 Timotheüs 4:5 Daarmee geeft hij tegelijk ook aan dat ze zonder Woord en gebed totaal niet heilig of zuiver zijn. Met het Woord bedoelt hij daarbij in overdrachtelijke zin geloof.
Daarom zegt David iets heel moois als hij verkondigt dat hem door het ontvangen van Gods vrijgevigheid een nieuw lied in de mond gegeven is. Psalm 40:4 Natuurlijk geeft hij daarmee aan dat het verkeerd is om te zwijgen, als we een zegen van God zonder lof laten passeren. Want telkens als Hij ons goed doet, geeft Hij ons een reden om Hem te prijzen. Zo roept ook Jesaja, als hij Gods bijzondere genade verkondigt, de gelovigen op tot een nieuw en buitengewoon lied. Jesaja 42:10
Met dezelfde bedoeling zegt David ergens anders: ‘Heer, open mijn lippen, dan zal mijn mond uw lof verkondigen!’ Psalm 51:17 En op dezelfde manier verklaren Hizkia en Jona dat het einddoel van hun verlossing zal zijn dat ze in de tempel met liederen Gods goedheid zullen loven. Jesaja 38:20; Jona 2:9 (2:10) David schrijft deze zelfde regel voor aan alle gelovigen samen. Hij zegt: ‘Hoe zal ik de HEER betalen voor alle zegeningen die Hij mij bewezen heeft? Ik zal de beker van de verlossing oppakken en de naam van de HEER aanroepen!’ Psalm 116:12-13 En de kerk volgt die regel in een andere psalm: ‘Verlos ons, God! Dan zullen wij uw naam belijden en ons beroemen in uw lof!’ Psalm 106:47 En: ‘Hij heeft gelet op het gebed van de eenzame en heeft hun gebeden niet veracht. Dit zal worden opgeschreven voor de volgende generatie en het volk dat geschapen zal worden, zal de HEER loven. Dan zal men zijn naam vertellen in Sion en zijn lof in Jeruzalem!’ Psalm 102:18-22
Ja, telkens als gelovigen God bidden of Hij iets wil doen omwille van zijn naam, belijden ze daarmee niet alleen dat ze het niet waard zijn om iets te krijgen in hun eigen naam. Nee, ze verplichten zich daarmee ook tot dankbaarheid. Ze beloven dat ze Gods vrijgevigheid op de juiste manier zullen gebruiken, door die te verkondigen. Daarom zegt Hosea, als hij het over de komende verlossing van de kerk heeft: ‘God, neem de onrechtvaardigheid weg en geef het goede. Dan zullen wij betalen met de kalveren van onze lippen.’ Hosea 14:3
En Gods zegeningen claimen dus niet alleen dat we ze met onze tong moeten loven. Ze wekken ook van nature liefde op voor God. David zegt: ‘Ik heb de HEER lief, want Hij heeft geluisterd naar het smeken van mijn stem.’ Psalm 116:1 En ergens anders, als hij vertelt over de hulp die hij ervaren heeft: ‘Ik zal U liefhebben, God, mijn vesting.’ Psalm 18:2 En God zal nooit blij zijn met onze lof, als die niet voortkomt uit deze glorie van de liefde.
Bovendien moeten we vasthouden aan de uitspraak van Paulus, dat alle wensen die niet gepaard gaan met dankbaarheid, bedorven en verkeerd zijn. Want hij zegt: ‘Laten al jullie wensen door bidden en smeken met dankzegging bekend worden bij God.’ Filippenzen 4:6 Uit humeurigheid, tegenzin, gebrek aan geduld, hevig verdriet of angst komen velen ertoe om tijdens het bidden tegen God te mopperen. Daarom gebiedt Paulus dat gelovigen die emoties in bedwang moeten houden. Nog voordat ze gekregen hebben wat ze graag willen, moeten ze God al opgewekt danken. En als gebed ook in tegenspoed al gepaard moet gaan met dankbaarheid, hoe veel dringender beveelt God ons dan om zijn lof te bezingen als Hij onze verlangens inwilligt!
En ik heb geleerd dat onze gebeden door Christus’ voorbede geheiligd worden. Anders zouden ze besmeurd zijn. Daarom gebiedt de apostel ons ook om ons lofoffer te offeren via Christus. Hij wijst ons er zo op dat onze mond niet zuiver genoeg is om de glorie van Gods naam te laten schitteren. Christus moet als priester tussenbeide komen. Daar kunnen we uit concluderen dat de mensen in het pausdom wonderlijk betoverd geweest zijn. Het grootste deel van hen verwondert zich erover dat Christus advocaat genoemd wordt!
Dat is de reden waarom Paulus ons opdraagt om continu te blijven bidden en danken. 1 Thessalonicenzen 5:17-18 Want hij wil dat onze wensen zoveel mogelijk, ononderbroken, altijd, overal, in alle omstandigheden gericht zijn op God. We moeten alles verwachten van Hem en voor alles Hem de lof geven. Want Hij geeft ons continu reden om te loven en te bidden.