De andere Schriftbewijzen die mijn tegenstanders aanvoeren om deze leugen te verdedigen, verdraaien ze heel verkeerd.

Maar, zeggen ze, Jacob bidt of zijn naam en die van zijn vaders Abraham en Izak over zijn nakomelingen mag worden aangeroepen. Genesis 48:16 Laten we eerst eens kijken wat voor manier van aanroepen daarmee bedoeld wordt bij de Israëlieten. Want ze roepen hun voorvaders niet aan zodat die hen te hulp komen, maar ze smeken God of Hij zich zijn dienaren Abraham, Izak en Jacob wil herinneren. Hun voorbeeld biedt dus totaal geen steun als je de heiligen zelf wilt aanspreken.
Maar deze blokken hout, dom als ze zijn, begrijpen niet wat het betekent om de naam van Jacob aan te roepen. En evenmin begrijpen ze waarom die naam aangeroepen moet worden. Daarom is het geen wonder dat ze zich ook in de manier van aanroepen zo kinderlijk vergissen. Deze manier van spreken komt meer dan eens in de Schrift voor. Want Jesaja zegt dat over vrouwen de naam van hun man aangeroepen wordt. Dan bedoelt hij dat getrouwde vrouwen leven onder de trouw en bescherming van hun man en daarom zijn naam dragen. Jesaja 4:1 Dus als over de Israëlieten de naam van Abraham aangeroepen wordt, betekent dat dat ze hem als de oorsprong van hun afkomst zien en hem eren door hem speciaal in herinnering te houden als hun eerste voorvader.
En Jacob doet dit niet om dat hij zich zorgen maakt of zijn naam wel wordt doorgegeven en beroemd blijft. Nee, hij weet dat heel het geluk van zijn nakomelingen ligt in de erfenis van het verbond dat God met hem gesloten had. Daarom wenst hij hun toe wat in zijn ogen het belangrijkste van alles is: dat ze beschouwd worden als zijn nageslacht. Want dat is niets anders dan de erfenis van het verbond aan hen overdragen. En als zij van hun kant in hun gebeden zo’n herinnering invoegen, nemen ze niet hun toevlucht tot een voorbede door doden. Nee, ze herinneren de Heer aan zijn verbond. In dat verbond heeft de Vader zich ertoe verplicht hun genadig te zijn en hun goed te doen omwille van Abraham, Izak en Jacob.
Anders dan zo hebben de heiligen maar weinig op de verdiensten van hun voorvaders gesteund. Dat blijkt uit de algemene uitspraak van de kerk bij de profeet Jesaja: ‘U bent onze Vader. Abraham weet niets van ons en Izak kent ons niet. U, HEER, bent onze Vader en onze verlosser.’ En terwijl ze dit zeggen, voegen ze eraan toe: ‘Kom terug, HEER, omwille van uw dienaren.’ Jesaja 63:16-17 Maar daarbij denken ze niet aan een of andere voorbede. Ze letten op de zegen van het verbond. Maar wij hebben nu de Heer Jezus. In zijn hand is het eeuwige verbond van barmhartigheid niet alleen met ons gesloten, maar ook voor ons bevestigd. Wiens naam zouden we dan liever gebruiken om ons achter te verschuilen?
Deze goede leermeesters beweren dat met deze uitspraak de aartsvaders aangesteld worden als advocaat. Daarom zou ik wel eens van hen willen weten waarom Abraham, de vader van de kerk, bij hen te midden van zo’n enorme zwerm aan heiligen zelfs nog niet het allerkleinste plekje krijgt. Het is absoluut niet onbekend uit wat voor afvoerput zij hun advocaten halen. God heeft Abraham boven alle anderen geplaatst en hem qua eer op de hoogste trede gezet. Dus moeten zij mij maar eens antwoord geven op de vraag hoe het komt dat zij Abraham negeren en wegstoppen! Nou, dit is de reden: het is duidelijk dat de oude kerk een dergelijke gewoonte niet gekend heeft. Dus vonden ze het maar het beste om over de oude aartsvaders te zwijgen, om zo te verbergen dat het een nieuwe gewoonte is. Alsof een nieuwe en verdorven gewoonte verontschuldigd kan worden door andere namen te gebruiken.
Sommigen voeren aan dat men tot God bad of Hij zich omwille van David over het volk wilde ontfermen. Maar dat biedt geen enkele steun aan hun dwaling. Het is juist heel effectief om die te weerleggen. Want als we bedenken wat Davids roeping was, dan zien we dat hij apart gezet wordt van heel de massa heiligen, omdat God het verbond wilde bevestigen dat Hij in Davids hand gesloten heeft. Het gaat dan dus meer om het verbond dan om de persoon. Als beeld bevestigt het juist Christus’ enige voorbede. Want dit was alleen eigen aan David voor zover hij het beeld van Christus was. En dus kan het natuurlijk niet op anderen toegepast worden.