De vierde regel ten slotte is dit: ook al zijn we zo verslagen en bedwongen door echte nederigheid, toch moeten we bezield worden door een vaste hoop op verhoring van onze gebeden.

Dat lijkt weliswaar tegenstrijdig, als je het besef van Gods rechtvaardige wraak verbindt met een vast vertrouwen dat Hij zijn gunst aan ons zal tonen. Maar toch passen die twee heel goed bij elkaar. Want als je neergedrukt wordt door je eigen zonden, word je alleen door Gods goedheid weer opgericht. Immers, ik heb eerder geleerd dat berouw en geloof bondgenoten zijn die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Van die twee maakt de een ons bang, maar maakt de ander ons blij. En zo moeten ze ook in onze gebeden bij elkaar komen.
Dit samengaan geeft David met enkele woorden weer. Hij zegt: ‘Dankzij de grote omvang van uw welwillendheid zal ik uw huis binnengaan. Met vrees zal ik mij buigen in de tempel van uw heiligheid.’ Psalm 5:8 Geloof laat hij vallen onder Gods goedheid. Toch sluit hij daarmee vrees niet uit. Want niet alleen Gods majesteit dwingt ons tot eerbied. Ook onze eigen onwaardigheid laat ons alle trots en zorgeloosheid vergeten, zodat we blijven vrezen.
Maar met vertrouwen bedoel ik ook geen vertrouwen dat het hart bevrijdt van elk gevoel van angst en het streelt met een zoete en volmaakte rust. Zo heerlijk rusten kun je alleen als alles naar wens gaat, geen enkele zorg je beroert, geen enkel verlangen je kwelt en geen enkele vrees je verontrust. Maar heiligen worden het best geprikkeld om God aan te roepen als nood hen aangrijpt, als grote onrust hen kwelt en ze haast bezwijken in zichzelf, totdat hun geloof hun op het juiste moment te hulp komt. Want in het midden van zulke benauwdheden straalt Gods goedheid hun tegemoet. Weliswaar zuchten ze onder de zwaarste rampen van het heden en ook worden ze gekweld door angst voor nog grotere rampen voor de toekomst. Maar toch vertrouwen ze op Gods goedheid. Dat verlicht en verzacht de moeilijkheden van het lijden. Want ze hopen op uitkomst en verlossing.
Het gebed van een vrome moet dus opkomen uit beide emoties. Het moet beide bevatten en voor ogen stellen. Hij zucht om de tegenwoordige rampen en is bang voor nieuwe angsten. Maar toch vlucht hij naar God. Hij twijfelt er absoluut niet aan dat God bereid is hem de helpende hand toe te steken. Want het irriteert God enorm als we Hem om een zegen vragen terwijl we niet verwachten dat we die ook krijgen.
Daarom past niets beter bij de aard van gebeden dan dat deze regel wordt voorgeschreven en vastgesteld: ze mogen niet zomaar tevoorschijn komen, maar moeten het geloof als gids volgen. Naar dit uitgangspunt roept Christus ons allemaal met deze uitspraak: ‘Ik zeg jullie, geloof dat je alles waar in je in gebed om vraagt, zult krijgen. Dan zal het jullie gebeuren.’ Marcus 11:24 Ook ergens anders bevestigt Hij dat: ‘Alles waar jullie in het gebed gelovig om vragen …’ Mattheüs 21:22
Dat klopt ook met wat Jacobus zegt: ‘Als iemand wijsheid tekort komt, dan moet hij dat vragen van Hem die aan ieder mild geeft, zonder verwijt. Maar hij moet het vragen in geloof, zonder te twijfelen.’ Hij stelt daar geloof tegenover twijfel. Zo geeft hij heel goed weer wat de kracht van geloof is. Bovendien moeten we ook letten op wat hij eraan toevoegt: wie God aarzelend en twijfelend aanroepen, zonder zeker te weten of hun gebeden wel verhoord worden, bereiken niets met hun bidden. Zulke mensen vergelijkt hij dan ook met golven van de zee die door de wind opgejaagd en neergeworpen worden. Jacobus 1:5-7 Daarom noemt hij ergens anders een gelovig gebed een legitiem gebed. Jacobus 5:15
Verder, als God zo vaak verzekert dat Hij ieder geeft in overeenstemming met zijn geloof, maakt Hij duidelijk dat we zonder geloof niets kunnen krijgen. Kortom, alles wat we als antwoord op ons bidden krijgen, krijgen we door geloof. Dat wordt bedoeld met deze bekende uitspraak van Paulus, waar domme mensen te weinig op letten: ‘Hoe kunnen zij dan Hem aanroepen in wie ze niet geloofd hebben? En wie kan geloven als hij niet gehoord heeft? Geloof komt dus voort uit horen en horen uit Gods Woord.’ Romeinen 10:14-17 Hij leidt het begin van het bidden stap voor stap af uit geloof. Hij stelt openlijk dat je God alleen oprecht kunt aanroepen als je door de prediking van het evangelie zijn welwillendheid en vriendelijkheid hebt leren kennen en als die vertrouwelijk aan je geopenbaard zijn.