Uit wat ik tot nu toe behandeld heb, blijkt ons duidelijk dat de mens alle goede dingen mist en leeg is. Alle hulpmiddelen om gered te worden ontbreken hem. Als hij hulp zoekt tegen zijn armoede, moet hij dus buiten zichzelf gaan en die hulp ergens anders proberen te krijgen.
Vervolgens is ons uitgelegd dat de Heer uit eigen beweging laat zien dat Hij vrijgevig is in Christus. In Hem biedt Hij voor onze ellende alle geluk en voor onze armoede rijkdom aan. In Hem opent Hij voor ons de hemelse schatkamers, zodat we in ons geloof alleen zijn geliefde Zoon zien, alleen Hem verwachten en alleen op Hem onze hoop vestigen en alleen in Hem rust vinden. Inderdaad is dit een geheime en verborgen filosofie. Je kunt die niet ontdekken door logisch te redeneren. Je kunt die alleen leren kennen als God je ogen geopend heeft, zodat je in zijn licht het licht ziet. Psalm 36:10
Door geloof leren we dus dat alles wat we nodig hebben en wat we zelf niet hebben, in God te vinden is en in onze Heer Jezus Christus. De Vader heeft immers gewild dat zijn vrijgevigheid volledig in Christus zou wonen en dat wij uit Hem zouden putten als uit een bron die overloopt. Kolossenzen 1:19; Johannes 1:16 Maar nadat we dat geleerd hebben, blijft nog over dat we in Hem zoeken en door te bidden van Hem vragen wat, zoals we geleerd hebben, in Hem te vinden is. We weten immers dat God de Heer en gever is van al het goede en dat Hij ons uitnodigt om Hem erom te vragen. Dus dan zouden we daar niets aan hebben als we ons niet tot Hem richten en er niet om vragen. Dan zou het net zijn alsof je een schat is aangewezen, maar je hem in de aarde begraven en verborgen laat liggen.
Daarom heeft de apostel Paulus, om te laten zien dat echt geloof niet anders kan dan God aanroepen, deze volgorde gegeven: geloof wordt geboren uit het evangelie en zo maakt geloof ons hart geschikt om Gods naam aan te roepen. Romeinen 10:14-17 En dat is precies wat hij even daarvóór had gezegd: de Geest van de adoptie als kinderen bezegelt in ons hart het evangelie en richt onze geest op, zodat we onze verlangens aan God bekend durven maken. Hij wekt onuitsprekelijke verzuchtingen op en we roepen vol vertrouwen: ‘Abba, Vader!’ Romeinen 8:15-16; 8:26
Dit laatste heb ik tot nu toe slechts in het voorbijgaan gezegd en eigenlijk alleen maar even aangestipt. Daarom moet ik het nu uitgebreider behandelen.