Je kunt ook iets een impliciet geloof noemen wat eigenlijk alleen maar een voorbereiding is op geloof. De evangelisten zeggen van heel veel personen dat ze geloofden, terwijl ze niet verder kwamen dan geloven dat Christus de beloofde Messias was, uit verwondering over de wonderen. Ook al was een groot deel van de leer van het evangelie aan hen onderwezen. Zo’n eerbiedige aandacht waarmee zij zich graag aan Christus onderwierpen, wordt getooid met de naam ‘geloof’. Maar eigenlijk was het alleen een begin van geloof.
Bijvoorbeeld de hoveling die de belofte van Christus geloofde dat zijn zoon gezond zou worden. Toen hij thuis kwam, zo verklaart de evangelist Johannes, geloofde hij opnieuw. Johannes 4:50-53 Want eerst beschouwde hij wat hij uit Christus’ mond hoorde als een goddelijke uitspraak. En vervolgens onderwierp hij zich aan Christus’ gezag en nam hij Christus’ leer aan. Maar we moeten weten dat de hoveling ontvankelijk en leergierig was. Daarom slaat het woord ‘geloven’ de eerste keer op een specifiek geloof. De tweede keer geeft het woord ‘geloven’ aan dat hij bij de leerlingen hoorde die Christus toegewijd waren.
Een vergelijkbaar voorbeeld geeft Johannes ons in de Samaritanen die de vrouw geloofden. Enthousiast liepen ze naar Christus toe. Maar toen ze Hem gehoord hadden, zeiden ze: ‘Nu geloven we niet meer om wat jij ons verteld hebt, maar we hebben Hem zelf gehoord en weten dat Hij de redder van de wereld is.’ Johannes 4:39-42 Hieruit blijkt dat ook degenen die nog niet in de basisbeginselen zijn onderwezen, toch gelovigen genoemd worden. Als ze zich maar laten leiden om gehoorzaam te zijn. Ze zijn weliswaar nog geen gelovigen in eigenlijke zin, maar alleen voor zover God hen die vrome neiging in zijn toegeeflijkheid waard keurt.
Maar er is een groot verschil tussen deze ontvankelijkheid die gepaard gaat met het verlangen om vooruit te komen en de grove, luie onwetendheid van hen die tevreden zijn met een impliciet geloof, zoals de pausgezinden dat verzonnen hebben. Paulus veroordeelt streng wie altijd leert, maar nooit de waarheid leert kennen. 2 Timotheüs 3:7 Dan verdien je toch nog veel meer schande als je opzettelijk je best doet om niets te weten?