Het blijkt dus dat de aard van het geloof het best en het duidelijkst uitgelegd kan worden op basis van de belofte. Dat is het eigenlijke fundament waar het op rust. Als dat fundament wordt weggehaald, stort het geloof meteen in. Of beter, het verdwijnt. Daarom heb ik daar mijn definitie van afgeleid. Maar dat betekent absoluut niet dat mijn definitie afwijkt van de definitie – of beter, de omschrijving – van de apostel, die hij direct laat volgen op zijn uitleg: geloof is de basis voor de dingen die je hoopt en het bewijs voor de dingen die je niet ziet. Hebreeën 11:1
Want hij gebruikt het woord hypostasis – ‘fundering’. Daarmee bedoelt hij een soort stut waar een vroom hart op leunt en rust. Het is alsof hij wilde zeggen dat het geloof zelf inhoudt dat we de dingen die God ons beloofd heeft zeker en veilig in bezit hebben. Je kunt hypostasis ook opvatten als ‘vertrouwen’. Dat vind ik best. Maar de andere betekenis is meer algemeen geaccepteerd en daar houd ik me aan.
Aan de andere kant wil de apostel duidelijk maken dat de beloofde dingen tot de laatste dag toe ons verstand te boven gaan. We kunnen ze niet met onze ogen zien en niet met onze handen aanraken. Pas op de laatste dag worden de boeken geopend. Daniël 7:10; Openbaring 20:12 Tot dat moment hebben we die dingen alleen in bezit als we het inzicht van ons verstand volledig loslaten. We moeten met onze intelligentie hoger reiken dan alles wat er in de wereld bestaat. Kortom, we moeten boven onszelf uitstijgen. Daarom heeft de apostel eraan toegevoegd dat dit veilig bezitten dingen betreft waarop we hopen en die we dus niet zien.
Want zoals Paulus schrijft: als je iets duidelijk ziet, is het geen hoop meer. Wat we zien, daar hopen we niet op. Romeinen 8:24 Maar de apostel noemt geloof een ‘bewijs’ of – zoals Augustinus het vaak vertaalt1 – een ‘overtuiging’ van dingen die niet aanwezig zijn. In het Grieks heet het namelijk elenchos. Dan is het net alsof hij wil zeggen dat geloof dingen zichtbaar maakt die niet zichtbaar zijn. We zien dan wat we niet kunnen zien. Wat duister is, wordt helder. Wat afwezig is, is dan aanwezig. Wat verborgen is, wordt onthuld. Want de dingen die onze redding betreffen, horen bij Gods mysteries. En die zijn op zichzelf en – zeg maar – van nature niet te onderscheiden. Alleen in zijn Woord kunnen wij die zien. We moeten zo overtuigd zijn van de betrouwbaarheid van dat Woord, dat we alles wat dat Woord zegt, beschouwen alsof het al volledig uitgevoerd is.
Maar hoe zou het hart zich zo kunnen verheffen dat het Gods goedheid proeft zonder dat het tegelijk op zijn beurt ontbrandt in liefde voor God? Want je kunt niet werkelijk de heerlijke dingen kennen die God heeft klaarliggen voor wie Hem vrezen zonder dat dat een heftige emotie wekt. En als deze emotie eenmaal bij je gewekt is, word je er volledig door getrokken en meegesleept. Daarom is het niet zo vreemd dat deze emotie nooit binnenkomt in een verkeerd en verdraaid hart. Want deze emotie brengt ons in de hemel zelf. Zo krijgen we toegang tot de meest verborgen schatten van God en tot de heiligste heiligdommen van zijn koninkrijk. Die mogen niet ontheiligd worden doordat een onrein hart daar binnenkomt.
De scholastici leren dat liefde vooraf gaat aan geloof en hoop.2 Maar dat is klinkklare onzin. Want liefde komt juist uit geloof voort.
Wat Bernardus van Clairvaux zegt, is veel beter: ‘Ik geloof dat het getuigenis van het geweten – Paulus noemt dat de roem van de vromen 2 Korinthiërs 1:12 – uit drie dingen bestaat. Allereerst moet je geloven dat je alleen vergeving kunt krijgen voor je zonden omdat God toegeeflijk is. In de tweede plaats dat je geen enkele goede daad kunt verrichten, behalve als Hij dat geeft. In de derde plaats dat je met je goede daden het eeuwige leven niet kunt verdienen. Het moet je gratis geschonken worden.’ Even verderop zegt Bernardus dat deze dingen nog niet voldoende zijn. Ze vormen slechts een begin van geloof. Want als we geloven dat alleen God de zonden kan vergeven, moeten we tegelijk ook weten dat ónze zonden ons vergeven zijn. Het getuigenis van de Heilige Geest moet ons ervan overtuigen dat de redding voor ons klaarligt. God vergeeft de zonden, Hij geeft ons zelf onze verdiensten en Hij beloont die ook. Daarom kunnen we niet bij dat begin blijven staan.3
Maar deze en andere dingen moeten behandeld worden als ze aan de beurt zijn. Voor nu moet het genoeg zijn om te weten wat geloof zelf inhoudt.
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 79,1; 95,2; Augustinus, De peccatorum meritis et remissione et de baptismo parvulorum II, 31,50.
2Petrus Lombardus, Sententiae III, 23,9; 25,5.
3Bernardus van Clairvaux, Sermo de annuntiatione beatae virginis Mariae, 1.