3.2.35 – God geeft geloof aan wie Hij wil

0
745

Op een andere plek heb ik het bederf van onze natuur moeten behandelen. Daar heb ik uitgebreid laten zien hoe ongeschikt de mensen zijn om te geloven. Daarom zal ik de lezers niet lastigvallen door dat nog eens te herhalen. Het moet genoeg zijn dat Paulus het geloof zelf de Geest van het geloof noemt, 2 Korinthiërs 4:13 het geloof dat we van de Geest krijgen en dat we van nature niet hebben. En daarom bidt hij of God in de Thessalonicenzen al zijn welbehagen en het werk van het geloof met kracht wil voltooien. 2 Thessalonicenzen 1:11 Daar noemt hij geloof dus ‘Gods werk’ en als kenmerkende omschrijving gebruikt hij terecht de aanduiding ‘Gods welbehagen’. Daarmee ontkent hij dat een mens op eigen initiatief gaat geloven. En daarmee is hij nog niet tevreden. Want hij noemt het ook nog eens een bewijs van Gods kracht.

In een brief aan de Korinthiërs zegt Paulus dat geloof niet afhangt van menselijke wijsheid, maar gebaseerd is op de kracht van de Geest. 1 Korinthiërs 2:4 Weliswaar heeft hij het daar over uiterlijke wondertekenen. Maar de verworpenen zijn te blind om die te zien. Dus bedoelt hij hiermee ook het innerlijke zegel of waarmerk dat hij ergens anders noemt. Efeziërs 1:13; 4:30

En om bij zo’n geweldig geschenk nog duidelijker te laten zien hoe vrijgevig Hij is, keurt God niet iedereen dit geschenk waard, zonder onderscheid. Hij deelt het uit aan wie Hij wil als een speciaal voorrecht. Daar heb ik eerder bewijzen voor geciteerd.

Augustinus is een betrouwbare uitlegger van die bewijzen. Hij roept uit: ‘Om te leren dat geloof ook zelf een gave is en geen verdienste, zegt de Verlosser: “Niemand kan bij Mij komen, als mijn Vader hem niet trekt en als mijn Vader het hem niet gegeven heeft.” Johannes 6:44; 6:65 Het is vreemd dat twee luisteren – de een veracht het, de ander komt omhoog. Wie het veracht, moet dat zichzelf aanrekenen. Wie omhoog komt, mag dat niet aan zichzelf toeschrijven.’ En ergens anders: ‘Waarom krijgt de een het wel en de ander niet? Ik schaam me er niet voor om te zeggen: dat is de diepte van het kruis. Alles wat we kunnen, komt voort uit ik weet niet welke diepte van Gods oordelen. Wat ik kan, zie ik. Hoe het komt dat ik het kan, zie ik niet. Het enige wat ik zie, is dat het van God komt. Maar waarom de een wel en de ander niet? Dat is me te veel. Het is een afgrond, de diepte van het kruis. Ik kan het vol verwondering uitroepen, maar ik kan het niet met argumenten aantonen.’1

In de kern komt het hierop neer: als Christus ons door de kracht van zijn Geest verlicht zodat we gaan geloven, ent Hij ons tegelijk in zijn lichaam, zodat we deel krijgen aan alle goede dingen.

1Augustinus, De verbis apostolorum, 2.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in