De belofte van genade vormt het fundament voor geloof. Ik zeg dat omdat geloof daar eigenlijk op steunt. Weliswaar weet geloof zeker dat God in alles betrouwbaar is, of Hij nu beveelt of verbiedt, of Hij nu belooft of dreigt. Weliswaar aanvaardt geloof gehoorzaam Gods bevelen, houdt het zich aan zijn verboden en houdt het rekening met zijn dreigementen. Maar toch begint en eindigt geloof in eigenlijke zin bij de belofte. Daar vindt het rust. Want geloof zoekt het leven in God.

Dat leven vind je niet in geboden of sancties, maar in de belofte van barmhartigheid. En alleen in de belofte van genade. Want een belofte waar een voorwaarde aan verbonden is, belooft alleen maar leven als we dat leven in onszelf kunnen vinden. Want die belofte verwijst ons naar onze eigen daden. Dus als we niet willen dat geloof siddert en wankelt, moeten we het stutten met de belofte van het behoud. Een belofte die de Heer ons uit eigen beweging royaal aanbiedt. Niet omdat we het waard zijn, maar juist omdat we zo ellendig zijn.
Daarom verklaart de apostel Paulus over het evangelie dat het het Woord van het geloof is. Romeinen 10:8 Dat zegt hij niet over de geboden of de beloften van de wet. Want niets kan geloof ondersteunen, behalve die royale boodschap waardoor God de wereld met zich verzoent. 2 Korinthiërs 5:18-20
Daarom zie je bij dezelfde apostel de woorden ‘geloof’ en ‘evangelie’ regelmatig samengaan. Hij leert dat hem is opgedragen het evangelie te bedienen zodat het gelovig gehoorzaamd wordt. Romeinen 1:5 Hij leert dat het evangelie een kracht van God is om iedereen te redden die gelooft. Hij leert dat in het evangelie Gods rechtvaardigheid geopenbaard wordt uit geloof tot geloof. Romeinen 1:16-17 En geen wonder! Want als in het evangelie de verzoening bediend wordt, hoeft geloof geen enkel ander bewijs te zoeken dat God ons goedgezind is. Want er bestaat geen ander bewijs dat voldoende overtuigend is.
Dus als ik zeg dat geloof gebaseerd hoort te zijn op de belofte van genade, ontken ik niet dat de gelovigen Gods Woord in alle opzichten moeten omhelzen en aanvaarden. Ik bestem alleen de belofte van barmhartigheid tot het eigenlijke mikpunt van geloof. Net zoals de gelovigen God wel moeten erkennen als rechter en als wreker van misdaden. maar toch vooral letten op zijn welwillendheid. Want Hij wordt hun beschreven als een God die gezien moet worden als welwillend en barmhartig. Hij wordt niet snel boos, Hij is geweldig goed en aangenaam voor iedereen en Hij stort zijn barmhartigheid uit over alles wat Hij gemaakt heeft. Psalm 86:5; 103:8; 145:8-9