Ik weet dat sommigen het moeilijk vinden dat er geloof wordt toegekend aan verworpenen. Want Paulus zegt dat geloof een vrucht is van de uitverkiezing. 1 Thessalonicenzen 1:4 Maar dat probleem is gemakkelijk op te lossen. Alleen wie bestemd zijn om behouden te worden, worden door geloof verlicht en voelen de krachtige werking van het evangelie echt. Toch blijkt uit ervaring dat verworpenen soms geraakt worden door vrijwel hetzelfde gevoel als de uitverkorenen. Zelfs zijzelf vinden dat er geen enkel verschil is tussen hen en de uitverkorenen. En daarom is er niets absurds aan dat de apostel hun toeschrijft dat ze de hemelse gaven proeven Hebreeën 6:4-6 en dat Christus hun toeschrijft dat ze tijdelijk geloven. Lucas 8:13 Niet dat ze de kracht van de geestelijke genade en het zekere licht van het geloof volledig in zich opnemen. De Heer zorgt ervoor dat ze extra overtuigd worden van hun schuld en zich nog minder kunnen verontschuldigen. Dat doet Hij door binnen te dringen in hun hart, voor zover zijn goedheid geproefd kan worden zonder de Geest van de adoptie als kinderen.
Misschien werpt iemand nu tegen dat de gelovigen er dan dus op geen enkele manier meer zeker van kunnen zijn dat ze als kind geadopteerd zijn. Mijn antwoord is dan dat er weliswaar een sterke overeenkomst bestaat tussen Gods uitverkorenen en degenen die alleen een tijdelijk, voorbijgaand geloof gekregen hebben. Maar alleen in de uitverkorenen floreert het vertrouwen waarvan Paulus zo hoog opgeeft dat hij zegt dat ze luid roepen: ‘Abba, Vader!’ Galaten 4:6; Romeinen 8:15 Alleen de uitverkorenen laat God door een onvergankelijk zaad opnieuw geboren worden, voor eeuwig. Het zaad van het leven dat in hun hart geplant is, vergaat nooit. En dus bezegelt en garandeert Hij alleen aan hen de genade dat Hij hen als kinderen geadopteerd heeft, zodat ze standvastig en zeker kunnen zijn.
Maar dit verhindert niet dat de Geest ook in verworpenen minder diepgaand werkt. Ondertussen leren de gelovigen dat ze zich zorgvuldig en nederig moeten onderzoeken, zodat hun geloofszekerheid niet verdrongen wordt door vleselijke zorgeloosheid.
Bovendien krijgen verworpenen nooit meer dan een onduidelijk besef van de genade. Ze zien slechts een schaduw, niet de werkelijkheid zelf. Want de vergeving van zonden bezegelt de Geest in eigenlijke zin alleen aan de uitverkorenen. Zij kunnen daar door een speciaal geloof hun voordeel mee doen. Maar van de verworpenen wordt terecht gezegd dat ze geloven dat God hun genadig is, omdat ze het geschenk van de verzoening aannemen. Maar dan wel verward en zonder dat ze het duidelijk onderscheiden. Ze delen dus niet in hetzelfde geloof of dezelfde nieuwe geboorte als Gods kinderen. Onder een dekmantel van huichelarij lijken ze een begin te hebben van hetzelfde geloof als zij.
Ik ontken ook niet dat God hun hart zover verlicht dat ze zijn genade herkennen. Maar dat besef is heel anders dan het speciale getuigenis dat God aan zijn uitverkorenen geeft. Verworpenen komen nooit zover dat ze kunnen genieten van het effect van die genade. Want God is hun niet zo goedgezind dat Hij hen daadwerkelijk bevrijdt van de dood en hen in zijn bescherming neemt. Hij laat hun slechts een ogenblik zijn barmhartigheid zien, als bij vlagen. Alleen de uitverkorenen keurt Hij de levende wortel van het geloof waard, zodat wij tot het eind toe volhouden.
Dit weerlegt dus het tegenargument dat als God echt zijn genade laat zien, dit voor eeuwig zo blijft. Want niets verhindert dat God sommigen slechts een ogenblik verlicht met een tijdelijk besef van zijn genade, dat later weer overgaat.