We moeten er echter goed op letten dat christelijke vrijheid in al haar onderdelen iets geestelijks is. Haar waarde ligt volledig in het voor God tot rust brengen van bangelijke gewetens. Of ze nu ongerust zijn en zich zorgen maken over de vergeving van hun zonden, of dat ze angst hebben over de vraag of God wel blij is met hun onvolmaakte en met de gebreken van ons vlees bezoedelde daden, of dat ze gekweld worden wat betreft het gebruik van dingen die er niet toe doen. Als je deze vrijheid gebruikt als excuus voor je hartstochtelijke begeerten, om Gods goede gaven te misbruiken voor je wellust, dan leg je deze vrijheid dus verkeerd uit. En dat doe je ook als je denkt dat er alleen maar vrijheid is als je er voor het oog van de mensen gebruik van maakt en je daarom bij het gebruik maken van die vrijheid geen rekening houdt met je zwakke broeders.

Op de eerste manier wordt tegenwoordig het meest gezondigd. Van degenen die de middelen hebben voor hoge uitgaven, is er bijna niemand die niet houdt van overdadige en schitterende banketten, lichaamsuitdossing en bouwstijl. Er is bijna niemand die qua pracht niet graag boven anderen uitsteekt en zichzelf niet heerlijk vleit met zijn praal. En dat wordt allemaal verdedigd onder het mom van christelijke vrijheid. Ze zeggen dat deze dingen er niet toe doen. Ik geef dat toe, maar dan moet je ze ook gebruiken alsof ze er niet toe doen. Maar wanneer je ze vol begeerte najaagt, als je je er trots op laat voorstaan, als je ze in overdaad verkwist – dan worden dingen die op zichzelf toegestaan zijn natuurlijk verontreinigd door deze zonden.
Deze uitspraak van Paulus maakt een heel duidelijk onderscheid tussen dingen die er niet toe doen: ‘Alles is wel rein voor wie rein zijn, maar voor wie besmeurd en ongelovig zijn, is niets rein. Want hun verstand en geweten is besmeurd.’ Titus 1:15 Want waarom worden de rijken vervloekt, die hun troost hebben, genoeg te eten hebben, nu lachen, Lucas 6:24-25 in ivoren bedden slapen, Amos 6:1-7 akker bij akker voegen en bij hun diners citer, lier, trommel en wijn hebben? Jesaja 5:8-12 Ivoor, goud en rijkdom zijn echt goede scheppingsgaven van God. Mensen mogen daar gebruik van maken. Daar heeft God ze in zijn voorzienigheid ook voor bestemd. En lachen, genoeg te eten hebben, nieuwe bezittingen bij de oude, voorvaderlijke bezittingen voegen, genieten van muziek of wijn drinken wordt nergens verboden. Dat is waar. Maar als jou een overvloed van die dingen ter beschikking staat en je baadt jezelf in genot, je stort je er middenin, je laat je verstand en gevoel dronken worden van wellust naar genot in het tegenwoordige leven en je snakt continu naar nieuw genot – dat staat ver af van een legitiem gebruik van Gods gaven.
Weg dus met die onbeheerste begeerte! Weg met die overdadige verkwisting! Weg met die ijdelheid en arrogantie! Dan kunnen ze Gods gaven gebruiken met een zuiver geweten. Als hun hart geneigd is tot de juiste soberheid, hebben ze de regel voor het juiste gebruik. Maar wanneer deze zelfbeheersing juist ontbreekt, dan is zelfs eenvoudig en gewoon genot al te veel. Want terecht wordt er gezegd dat in grove en ruwe kleren vaak een hart van purper woont en dat onder zijde en purper soms eenvoud en nederigheid schuilt.
Ieder moet in zijn levensstaat, of het nu een eenvoudig, sober of schitterend leven is, bedenken dat God je voedt om te leven, niet om in overdaad te zwelgen. En ieder moet weten dat dit de wet is van christelijke vrijheid: dat je net als Paulus geleerd hebt om tevreden te zijn met wat je hebt, dat je weet hoe je tegelijk nederig kunt zijn en uit kunt blinken, dat je geleerd hebt overal en in alles zowel genoeg te hebben als honger te lijden, zowel overvloed te hebben als gebrek te lijden. Filippenzen 4:11-12