Alles wat ik geleerd heb over het vermijden van aanstoot geven, mag volgens mij alleen slaan op dingen die er niet toe doen, die op zichzelf niet goed of slecht zijn. Want wat we onontkoombaar moeten doen, mogen we nooit nalaten uit vrees dat we iemand aanstoot zouden geven. Immers, zoals we onze vrijheid moeten onderwerpen aan liefde, zo moeten we ook onze liefde op haar beurt onderwerpen aan de zuiverheid van het geloof. Natuurlijk hoort daar ook bij dat we rekening houden met liefde. Maar daarin mogen we niet verder gaan dan het altaar. Dat wil zeggen: we mogen niet omwille van onze naaste God kwetsen.
We mogen niet het gebrek aan zelfbeheersing goedkeuren van hen die met alles wat ze doen grote opschudding veroorzaken en liever forceren dan kalm losmaken. Maar evenmin mogen we luisteren naar degenen die gids blijken te zijn in duizend vormen van goddeloosheid, maar ondertussen beweren dat ze zo moeten doen om te voorkomen dat ze hun naasten aanstoot geven. Alsof ze daarmee het geweten van hun naasten niet opbouwen in het kwade, vooral omdat ze zo altijd in de modder blijven steken, zonder enige hoop om eruit te komen.
Deze innemende mensen zeggen dat de naaste, of hij nu door de leer of door het voorbeeld van het leven onderwezen moet worden, gevoed moet worden met melk. Maar ondertussen doordrenken ze hem met de slechtste en afschuwelijkste opvattingen. Paulus vertelt dat hij de Korinthiërs met melk gevoed heeft. 1 Korinthiërs 3:2 Maar als in die tijd de mis bij hen bestaan had, zou hij die dan bediend hebben om hun melk te geven? Natuurlijk niet! Want melk is geen vergif. Ze liegen dus dat ze hen voeden. Want onder het mom van vriendelijkheid, vermoorden ze hen op een wrede manier. En ook al zou ik hun toegeven dat een dergelijke huichelarij een tijdje goedgekeurd zou kunnen worden, hoe lang gaan ze hun kinderen dan met dezelfde melk voeden? Want als ze nooit groot worden en nooit in elk geval wat licht voedsel kunnen verdragen, dan is het wel zeker dat ze ook nooit met goede melk grootgebracht zijn.
Twee redenen weerhouden mij ervan om nu feller met hen in debat te gaan. In de eerste plaats zijn hun dwaasheden het nauwelijks waard om weerlegd te worden, omdat alle verstandige mensen ze terecht minachten. En in de tweede plaats heb ik deze kwestie in aparte geschriften al ruim voldoende behandeld1 en ik wil geen dubbel werk doen.
Alleen dit moeten mijn lezers vasthouden: welke ergernissen Satan en de wereld ook gebruiken om te proberen ons af te keren van Gods wil of te verhinderen dat wij volgen wat Hij voorschrijft, toch moeten we krachtig doorgaan. En in de tweede plaats: welk gevaar ons ook dreigt, toch hebben we niet de vrijheid om ook maar een centimeter af te wijken van een bevel van diezelfde God. Het is onder geen enkel voorwendsel toegestaan om ook maar iets te proberen als Hij het niet toestaat.
1Johannes Calvijn, Epistola de fugiendis impiorum illicitis sacris; Johannes Calvijn, Epistola de abiiciendis vel administrandis sacerdotiis; Johannes Calvijn, De vitandis superstitionibus.