Toch blijft deze kwestie vol twijfel als we niet weten wie we als zwakken en wie we als farizeeën moeten beschouwen. Als dit onderscheid weg is, zie ik niet hoe we onze vrijheid nog kunnen gebruiken zonder groot gevaar te lopen dat we aanstoot geven.
Maar het lijkt mij toe dat Paulus heel duidelijk gedefinieerd heeft hoe we onze vrijheid moeten beperken en hoe we die mogen gebruiken ondanks ergernis. Dat blijkt zowel uit zijn leer als uit zijn voorbeeld. Toen hij Timotheüs opnam in zijn gezelschap, heeft hij hem besneden. Handelingen 16:3 Maar hij kon er niet toe gebracht worden om Titus te besnijden. Galaten 2:3 Hier heb je een verschillende manier van doen. Maar toch is er geen verandering van bedoeling of overtuiging.
Immers, door Timotheüs te besnijden, maakte hij zich een slaaf van iedereen, ook al was hij vrij van iedereen. Hij werd voor de Joden als een Jood, om de Joden te winnen. Voor degenen onder de wet, werd hij als iemand onder de wet, om degenen onder de wet te winnen. Hij is voor allen alles geworden, om velen te kunnen winnen, zoals hij ergens anders schrijft. 1 Korinthiërs 9:19-22 Hier hebben we de juiste beperking van de vrijheid: als het nuttig is om bij dingen die er niet toe doen onze vrijheid te beperken.
Wat Paulus op het oog had toen hij pertinent weigerde om Titus te besnijden, verklaart hij zelf. Hij schrijft: ‘Maar ook Titus, die bij mij was, een Griek, werd niet gedwongen zich te laten besnijden. Dat was omwille van de binnengeslopen valse broeders, die van buitenaf binnengedrongen waren om onze vrijheid te bespieden die wij in Christus Jezus hebben, om ons in slavernij te brengen. Geen moment zijn wij gedwee voor hen aan de kant gegaan, zodat de waarheid van het evangelie bij jullie zou blijven.’ Galaten 2:3-5 Hier hebben we de noodzaak om onze vrijheid te handhaven: als die vrijheid in zwakke gewetens gevaar loopt door onbillijke eisen van valse apostelen.
In alle gevallen moeten we ons richten op liefde en letten op wat goed is voor onze naaste. ‘Alles,’ zegt Paulus ergens anders, ‘is mij toegestaan, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Niemand moet zijn eigen belang zoeken, maar ieder moet het belang van de ander zoeken.’ 1 Korinthiërs 10:23-24 De regel is dus overduidelijk: als het helpt om onze naaste op te bouwen, moeten we onze vrijheid gebruiken. Maar als het voor onze naaste niet nuttig is, moeten we ons ervan onthouden.
Er zijn mensen die net doen alsof ze bij het niet gebruiken van hun vrijheid net zo voorzichtig zijn als Paulus. Maar ondertussen gebruiken ze hun vrijheid helemaal niet, ook niet voor liefdediensten. Want uit zorg voor hun eigen rust, willen ze liever dat de vrijheid begraven wordt en helemaal niet meer genoemd wordt. Terwijl, omwille van het welzijn en opbouwen van onze naasten, het wel gebruiken van onze vrijheid soms niet minder nuttig is als soms het intomen van die vrijheid. Maar een vroom mens moet bedenken dat hem in uiterlijke dingen juist de vrije beschikking is gegeven om extra goed in staat te zijn tot alle plichten van liefde.