3.19.11 – Aanstoot geven en aanstoot nemen

0
3495

Daarom zal ik nu het een en ander zeggen over het geven van aanstoot, welk onderscheid je daarin moet maken, wat je moet zien te voorkomen en waar je je niet druk om hoeft te maken. Dan kunnen we daarna bepalen welke ruimte er is voor onze vrijheid te midden van de mensen.

Ik gebruik graag de gewone indeling, die leert dat je aanstoot kunt geven en aanstoot kunt nemen. Want deze indeling wordt duidelijk gesteund door de Schrift en geeft goed weer wat ermee bedoeld wordt.

Als je iets doet uit ongepaste lichtzinnigheid, losbandigheid of overmoed, niet op de juiste manier of op het juiste moment, zodat je daardoor onwetenden en zwakken kwetst, dan noemen we dat ‘aanstoot geven’. En over het algemeen gaat het dan over iets waarvan de schuld ligt bij degene die de daad zelf gedaan heeft.

We noemen iets ‘aanstoot nemen’ als iets niet verkeerd of ongepast gedaan is, maar uit boze opzet of uit slinkse boosaardigheid opgevat wordt als een reden tot ergernis. Dan wordt er geen aanstoot gegeven, maar wordt er door die slinkse uitleggers zonder reden aanstoot genomen.

De eerste vorm van aanstoot kwetst alleen zwakken. Maar de tweede ergert zure geesten en zwartkijkende farizeeën. Dus noemen we het ene de aanstoot van zwakken en het andere de aanstoot van farizeeën. En we moeten het gebruik van onze vrijheid zo beperken dat we wel opzij gaan voor de onwetendheid van zwakken, maar absoluut niet voor de zuurheid van farizeeën.

Paulus laat immers op heel veel plaatsen zien dat je moet toegeven aan zwakheid. Hij zegt: ‘Wie zwak is qua geloof, moeten jullie steunen.’ Romeinen 14:1 En: ‘Laten we dus niet meer over elkaar oordelen, maar bedenk liever dat je je broeder geen aanstoot mag geven en geen struikelblok voor hem mag vormen.’ Romeinen 14:13 En nog meer woorden in deze betekenis, die je beter daar kunt opzoeken dan dat ik ze hier noem. In de kern komt het hierop neer: ‘Wij die sterk zijn, moeten de zwakheden verdragen van degenen die niet sterk zijn. We moeten niet doen wat we zelf graag willen, maar wat onze naaste wil en wat goed en opbouwend voor hem is.’ Romeinen 15:1-2

En ergens anders: ‘Pas op dat dit recht van jullie geen struikelblok wordt voor degenen die zwak zijn.’ 1 Korinthiërs 8:9 En: ‘Eet alles wat in de vleeshal verkocht wordt, zonder navraag te doen omwille van het geweten. Maar dit zeg ik omwille van jullie eigen geweten, niet om dat van anderen.’ En ten slotte: ‘Geef geen aanstoot, niet aan Joden en niet aan Grieken en ook niet aan Gods gemeente.’ 1 Korinthiërs 10:25-32

En weer ergens anders: ‘Jullie zijn geroepen om vrij te zijn, broeders. Alleen, gebruik die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dien elkaar door liefde.’ Galaten 5:13 Zo is het. Onze vrijheid is ons niet gegeven tegen onze zwakke naasten. De liefde heeft ons in alles hun slaven gemaakt. Onze vrijheid is ons juist gegeven om in ons hart vrede met God te hebben en vervolgens ook vreedzaam tussen de mensen te leven.

Maar uit de woorden van de Heer leren we hoe we de ergernis van farizeeën moeten opnemen. Hij beveelt ons hen hun gang te laten gaan, want ze zijn blind en gidsen van blinden. Mattheüs 15:14 De leerlingen hadden Hem verteld dat de farizeeën zich aan zijn woorden ergerden. Hij antwoordt dat je daar geen aandacht aan moet geven en je om hun ergernis niet druk moet maken.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in