Maar een veel groter probleem lijkt te liggen in de passages waarin goede daden getooid worden met de benaming ‘rechtvaardigheid’ of passages die verklaren dat een mens door die daden gerechtvaardigd wordt.
Er zijn heel veel passages van de eerste soort. Het je houden aan de geboden wordt daar ‘rechtvaardiging’ of ‘rechtvaardigheid’ genoemd. Een voorbeeld van de tweede soort is wat je bij Mozes leest: ‘Als we al deze geboden bewaren, zal dat onze rechtvaardigheid zijn.’ Deuteronomium 6:25 Misschien brengt iemand daartegen in dat dit een belofte van de wet is. Die bewijst dus niets, omdat die verbonden is aan een voorwaarde waar niet aan voldaan kan worden. Maar er zijn andere voorbeelden, waar datzelfde niet van gezegd kan worden. Bijvoorbeeld: ‘Het zal voor u rechtvaardigheid zijn in de ogen van de HEER als u de waarborg die u in bewaring is gegeven, teruggeeft …’ Deuteronomium 24:13 En ook wat de profeet zegt: de ijver die Pinehas liet zien toen hij Israëls schande wreekte, werd hem als rechtvaardigheid toegerekend. Psalm 106:30-31
En daarom denken de farizeeën van onze tijd dat ze alle reden hebben om mij aan te vallen. Want ik zeg dat de rechtvaardiging door goede daden verdwijnt als de rechtvaardigheid door geloof tevoorschijn komt. En dus redeneren ze even terecht dat als rechtvaardigheid gebaseerd is op goede daden, het dus niet waar is dat we alleen gerechtvaardigd worden op basis van geloof.
Nu geef ik toe dat de geboden van de wet ‘rechtvaardigheden’ genoemd worden. Dat is niet zo vreemd. Want dat zijn ze inderdaad. Al moet ik de lezers er wel op wijzen dat de Griekse vertalers van de Septuagint het Hebreeuwse woord chukkim onjuist vertaald hebben met dikaiomata – ‘rechtvaardigheden’ – in plaats van met ‘geboden’ of ‘bepalingen’. Maar ik heb er geen behoefte aan om over dit woord mijn gelijk te halen. Ik ontzeg Gods wet ook niet dat zij een volmaakte rechtvaardigheid bevat. Weliswaar zijn wij nutteloze slaven, zelfs als we de wet volledig gehoorzaamd zouden hebben. Want alles wat de wet gebiedt, zijn we schuldig. Maar daarmee ontneem ik de wet nog niet wat de Heer haar gegeven heeft. Want de Heer heeft haar de eer van rechtvaardigheid waard gekeurd.
Ik erken dus graag dat het volledig gehoorzamen van de wet rechtvaardigheid is en voor elk gebod geldt dat het een deel van de rechtvaardigheid is als je je aan dat gebod houdt. Maar dat geldt alleen als ook in de andere delen het geheel van de rechtvaardigheid overeind blijft. Echter, ik ontken dat zo’n rechtvaardigheid daadwerkelijk bestaat. En daarom haal ik de rechtvaardigheid van de wet weg. Niet omdat die op zichzelf gebrekkig en verminkt is, maar omdat die vanwege de zwakheid van ons vlees nergens te vinden is.
Maar de Schrift noemt niet alleen de geboden van de Heer simpelweg ‘rechtvaardigheden’. De Schrift kent deze benaming ook toe aan de daden van de heiligen. Bijvoorbeeld als de Schrift vertelt dat Zacharias en zijn vrouw leefden volgens de rechtvaardigheden van de Heer. Lucas 1:6 Als de Schrift het zo zegt, taxeert ze hun daden natuurlijk meer volgens de aard van de wet, dan volgens hun eigen toestand.
Echter, opnieuw moet hier opgemerkt worden wat ik zonet gezegd heb: je moet geen norm vaststellen op basis van de onzorgvuldigheid van de Griekse vertaler. Maar Lucas heeft in de algemeen aanvaarde vertaling niets willen veranderen en daarom zal ik hier ook geen discussie over beginnen.
Immers, God heeft de mensen de dingen die in de wet staan geboden met het oog op rechtvaardigheid. Maar die rechtvaardigheid volbrengen we alleen als we ons volledig aan de wet houden. Elke overtreding bederft die rechtvaardigheid. De wet schrijft dus niets anders voor dan rechtvaardigheid. Als we naar de wet kijken, zijn alle geboden dus rechtvaardigheden. Maar als we naar de mensen kijken die de geboden uitvoeren, verdienen ze de lof van rechtvaardigheid echt niet op basis van één daad, terwijl ze veel andere geboden overtreden. En al helemaal niet op basis van een daad die in alle opzichten onvolmaakt en gebrekkig is.
Mijn antwoord is dus dat de daden van de heiligen ‘rechtvaardigheid’ genoemd worden, niet omdat ze dat verdienen, maar voor zover ze neigen tot de rechtvaardigheid die God heeft bevolen. Die rechtvaardigheid is niets waard als die niet volmaakt is. Nu is er in de hele wereld niemand te vinden bij wie die rechtvaardigheid volmaakt is. Dus moeten we concluderen dat goede daden nooit op zichzelf de benaming ‘rechtvaardigheid’ verdienen.