3.17.5 – God accepteert onze goede daden uit genade

0
348

En nadat de Heer een mens heeft teruggebracht uit de afgrond van de ondergang en hem voor zichzelf apart gezet heeft door de genade van de adoptie, neemt Hij hem aan als een nieuw schepsel met de gaven van zijn Geest. 2 Korinthiërs 5:17 Want Hij heeft hem opnieuw geboren laten worden en veranderd in een nieuw leven. Dit is de aanneming die Petrus noemt. Handelingen 10:34; 1 Petrus 1:17 Door deze aanneming worden de gelovigen na hun roeping door God goedgekeurd, ook wat betreft hun daden. Want het is onmogelijk dat de Heer het goede dat Hij door zijn Geest in hen werkt niet liefheeft en omhelst.

Maar we moeten steeds opnieuw bedenken dat gelovigen wat betreft hun daden alleen maar voor God acceptabel zijn omdat ze van Hem komen en omdat Hij het al hun goede daden, die Hij hun omwille van hen gegeven heeft, uit genade waard keurt om door Hem geaccepteerd te worden. Zo wil Hij zijn vrijgevigheid vergroten. Immers, hoe komen gelovigen anders aan goede daden dan doordat de Heer hen heeft uitgekozen als eervol vaatwerk Romeinen 9:21 en hen nu ook wil tooien met echte zuiverheid? Waarom worden de daden als goed beschouwd, alsof er niets aan mankeert? Toch alleen omdat de welwillende Vader vergeving schenkt voor de vlekken en vieze plekken waar ze mee bezaaid zijn? Kortom, Petrus geeft in deze passage alleen maar aan dat God zijn kinderen goedgezind is en van hen houdt. Hij ziet in hen de trekken van zijn eigen gelaat.

Ergens anders heb ik immers geleerd dat de nieuwe geboorte het herstel is van Gods beeld in ons. Logisch dus dat God ieder liefheeft en eert in wie Hij zijn eigen gelaat ziet. Daarom wordt er niet voor niets gezegd dat het leven van de gelovigen dat zich richt op heiligheid en rechtvaardigheid, God plezier doet.

Maar zolang de vromen nog gehuld zijn in sterfelijk vlees, zijn ze nog zondaren. Hun goede daden zijn nog maar een begin en stinken nog naar de zonde van het vlees. Daarom kan God henzelf en ook hun daden alleen genadig zijn als Hij ze meer in Christus omhelst dan in henzelf. Op die manier moeten we de passages opvatten die zeggen dat God welwillend en barmhartig is voor degenen die rechtvaardigheid dienen.

Mozes zei tegen de Israëlieten: ‘De HEER jullie God houdt zich aan het verbond en de barmhartigheid tegenover hen die Hem liefhebben en zich aan zijn geboden houden, duizend generaties lang.’ Deuteronomium 7:9 Later werd die uitspraak door het volk gebruikt als een vaak voorkomende uitdrukking. Salomo bidt bijvoorbeeld plechtig: ‘HEER, God van Israël, die zich houdt aan het verbond en de barmhartigheid tegenover uw dienaren die met heel hun hart voor uw ogen wandelen.’ 1 Koningen 8:23 Dezelfde woorden worden ook herhaald door Nehemia. Nehemia 1:5

Want in elk verbond van zijn barmhartigheid eist God van zijn dienaren van hun kant een zuiver en heilig leven. Zo wil Hij voorkomen dat er een spelletje gespeeld wordt met zijn goedheid. Niemand mag uit een ongefundeerde vreugde over Gods goedheid verwaand zijn ziel zegenen, terwijl hij ondertussen blijft leven volgens de slechtheid van zijn hart. Deuteronomium 29:19 (29:18) En zo wil God ook degenen die zijn toegelaten om deel te hebben aan zijn verbond langs deze weg aan hun plicht houden. Maar ondanks dat wordt het verbond toch gratis gesloten en blijft het altijd gratis.

Om die reden verkondigt David weliswaar dat hij beloond is omdat zijn handen schoon zijn. Maar toch gaat hij niet voorbij aan de bron die ik genoemd heb: hij is uit de moederschoot voortgekomen omdat God hem liefhad. 2 Samuël 22:20-21; Psalm 18:20-21 Hij prijst zijn zaak dus aan als goed, zonder afbreuk te doen aan de gratis barmhartigheid die voorafgaat aan alle gaven en daar de oorsprong van is.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in