Daarom zouden ook de beloften die ons in de wet worden aangeboden allemaal zonder effect en zonder nut zijn, als Gods goedheid ons niet door het evangelie te hulp kwam. Want nooit kunnen we voldoen aan de voorwaarde waar de beloften van afhankelijk zijn en waar eerst aan voldaan moet worden vóór de beloften vervuld hoeven te worden: dat we de wet volledig moeten uitvoeren. En de Heer helpt ons niet door een deel van de rechtvaardigheid voor ons over te laten en een ander deel uit welwillendheid zelf te vervullen. Nee, Hij wijst ons alleen Christus toe als de enige vervulling van de rechtvaardigheid.

Want de apostel Paulus zegt dat hij en de andere Joden wisten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt op basis van daden van de wet. Daarom geloofden ze in Christus Jezus. En dan voegt hij er de reden bij: niet om door geloof in Christus geholpen te worden om de rechtvaardigheid te vervullen, maar om door geloof gerechtvaardigd te worden en niet op basis van daden van de wet. Galaten 2:15-16 De gelovigen gaan dus van de wet over naar het geloof, om daarin rechtvaardigheid te vinden. Want ze zien dat die in de wet niet te vinden is. Daarmee geven ze natuurlijk de rechtvaardigheid van de wet op. Nu mag ieder die dat wil hoog opgeven van de beloningen die je te wachten staan als je je aan de wet houdt. Als je dan tegelijk ook maar beseft dat het door onze slechtheid komt dat we daar geen vrucht van ervaren, zolang we niet een andere rechtvaardigheid gekregen hebben op basis van geloof.
Daarom stapt ook David, nadat hij de beloning genoemd heeft die de Heer heeft klaarliggen voor zijn dienaren, meteen over op het erkennen van zijn zonden. Want die maken de beloning niet ongedaan. Ook in Psalm 19 predikt hij magnifiek de zegeningen van de wet. Maar meteen daarna roept hij uit: ‘Wie kan zijn afdwalingen begrijpen? Reinig mij van mijn verborgen afdwalingen, Heer!’ Psalm 19:12 Deze passage stemt volledig overeen met een andere, waar hij eerst zegt dat alle paden van de Heer welwillendheid en trouw zijn voor wie Hem vrezen. Dan voegt hij eraan toe: ‘Omwille van uw naam, Heer, vergeef mij mijn slechtheid, want die is groot!’ Psalm 25:10-12 Zo moeten ook wij bekennen dat ons in de wet Gods welwillendheid wordt gepresenteerd, als we die met onze daden zouden kunnen verdienen, maar dat het met onze verdiensten nooit zover komt dat we die welwillendheid ook krijgen.