3.17.15 – Gelovigen bereiken in dit leven geen volmaaktheid

0
334

Er zijn ook nog andere Schriftpassages die niet anders zijn dan de vorige, maar waar men misschien toch nog steun zou kunnen zoeken. Salomo zegt dat wie oprecht leeft, rechtvaardig is. Spreuken 20:7 En dat in het pad van de rechtvaardigheid leven is en dat daarin geen dood is. Spreuken 12:28 En Ezechiël zegt dat wie recht en rechtvaardigheid gedaan heeft, zeker zal leven. Ezechiël 18:9; 18:21; 33:15 Ik ontken of verduister niets van deze passages. Maar laat er eens één van Adams kinderen tevoorschijn komen die zo zuiver is. Als er niemand is, kan het niet anders of ze komen om voor Gods ogen of vluchten naar de schuilplaats van zijn barmhartigheid.

Ondertussen ontken ik niet dat hun zuiverheid, hoe half en onvolmaakt ook, voor de gelovigen een stap is op weg naar onsterfelijkheid. Maar hoe komt dat anders dan doordat de Heer hun daden heeft aangenomen in zijn genadeverbond? Daarom onderzoekt hij hun daden niet, maar omhelst hij ze met zijn vaderlijke welwillendheid.

En daarmee bedoel ik niet slechts wat de scholastici leren: dat onze daden hun waarde hebben dankzij ‘aannemende genade’. Want zij bedoelen daarmee dat onze daden volgens het verbond van de wet niet voldoende zouden zijn om de redding te krijgen. Maar omdat God ze accepteert, zouden ze toch zoveel in waarde stijgen dat ze de prijs van onze redding waard zijn. Ik echter zeg dat die daden zowel door andere overtredingen als door hun eigen vuil besmeurd zijn. Daarom hebben ze geen waarde, behalve als de Heer dat allebei vergeeft. Dat wil zeggen dat de mens rechtvaardigheid gratis krijgt.

Onterecht komen mijn tegenstanders op dit punt aandragen met de gebeden van de apostel Paulus, waarin hij de gelovigen toewenst dat ze zo volmaakt zijn dat ze op de dag van de Heer onschuldig en onberispelijk zijn. Efeziërs 1:4; 1 Thessalonicenzen 3:13; 5:23; Kolossenzen 1:22; 1 Korinthiërs 1:8 In het verleden kwamen de celestianen steeds weer met deze woorden aanzetten om te bewijzen dat onze rechtvaardigheid al in dit leven volmaakt is. Maar sinds Augustinus kan ik kort antwoorden – en volgens mij is dat voldoende: alle gelovigen moeten wel nastreven dat ze eens onbevlekt en onschuldig God onder ogen mogen komen. Maar in het tegenwoordige leven is zelfs de beste levenswijze niet meer dan iets dat nog in ontwikkeling is. We zullen het doel pas bereiken als we verlost zijn van dit vlees van de zonde en ons volledig aan de Heer vastklampen.

Toch zal ik iemand die de heiligen de aanduiding ‘volmaakt’ wil toekennen niet koppig blijven bestrijden. Als hij dit maar definieert met de woorden van Augustinus zelf. Hij zegt: ‘Als we de goede eigenschappen van de heiligen volmaakt noemen, dan hoort bij die volmaaktheid ook het kennen van hun onvolmaaktheid, zowel in oprechtheid als in nederigheid.’1

1Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium III, 7,19.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in