Ook helpt het mijn tegenstanders helemaal niet wat ze in dezelfde betekenis aanhalen uit Paulus: dat niet degenen gerechtvaardigd worden die de wet horen, maar degenen die de wet doen. Romeinen 2:13 Ik wil me er niet van afmaken met de uitleg van Ambrosius, dat Paulus dit zegt omdat geloof in Christus de vervulling van de wet is. Want volgens mij is dat maar een uitvlucht, die helemaal niet nodig is, omdat de weg voor ons open ligt.

De apostel maakt daar een eind aan het dwaze vertrouwen van de Joden. Zij gaven hoog van zichzelf op, alleen omdat ze de wet kenden. Maar ondertussen waren zij degenen die de wet het meest verachten. Paulus wil voorkomen dat ze het zo met zichzelf getroffen hadden, enkel omdat ze de wet kenden. Daarom wijst hij erop dat, als je rechtvaardigheid zoekt in de wet, er niet gevraagd wordt of je de wet kent, maar of je je aan de wet houdt. Ik twijfel er in elk geval niet aan dat de rechtvaardigheid van de wet bestaat uit daden. Zelfs twijfel ik er niet aan dat er rechtvaardigheid ligt in wat zulke daden waard zijn en wat je ermee verdient. Maar daarmee is nog niet bewezen dat wij door onze daden gerechtvaardigd worden. Dan moeten mijn tegenstanders eerst maar eens iemand aanwijzen die de wet vervuld heeft.
Dat Paulus er niet anders over dacht, blijkt overduidelijk uit de context van zijn woorden. Eerst heeft hij de heidenen en de Joden in het algemeen schuldig verklaard aan onrechtvaardigheid. Vervolgens heeft hij het over elk van beide groepen afzonderlijk. Hij zegt dan dat wie zonder wet gezondigd hebben, zonder wet verloren gaan. Dat slaat op de heidenen. Maar zij die onder de wet gezondigd hebben, worden door de wet veroordeeld. Dat slaat op de Joden. Romeinen 2:12 Bovendien, omdat de Joden hun eigen overtredingen door de vingers zagen en alleen pronkten met de wet, voegt hij er iets aan toe wat heel toepasselijk is: de wet is niet gegeven om hen te rechtvaardigen als ze er alleen maar naar luisteren. De wet kan hen pas rechtvaardigen als ze gehoorzamen. Het is alsof hij wilde zeggen: ‘Zoeken jullie rechtvaardigheid in de wet? Verschuil je dan niet achter het horen! Dat stelt op zichzelf maar weinig voor. Kom met daden, om daarmee te bewijzen dat de wet jullie niet voor niets gegeven is.’ Omdat ze geen van allen zulke daden hadden, betekende dat dus dat ze zich niet op de wet konden laten voorstaan. Paulus’ bedoeling moeten we dus gebruiken om het tegendeel te bewijzen: de rechtvaardigheid van de wet ligt in de volmaaktheid van onze daden. Niemand kan zich erop laten voorstaan dat hij met zijn daden de wet vervuld heeft. Dus brengt de wet geen rechtvaardigheid.