Mijn tegenstanders zeggen echter dat er nog een groter probleem voor mij overblijft in Jacobus. Want die zou mij uitdrukkelijk tegenspreken. Hij leert namelijk dat Abraham gerechtvaardigd is op basis van zijn daden en dat ook wij allemaal door onze daden gerechtvaardigd worden en niet alleen door geloof. Jacobus 2:14-26

Wat nu? Willen ze Paulus in stelling brengen tegen Jacobus? Als ze Jacobus als een dienaar van Christus beschouwen, dan moeten we zijn uitspraak zo opvatten dat die niet verschilt met wat Christus zegt via de mond van Paulus. De Geest verklaart via de mond van Paulus dat Abraham door geloof rechtvaardigheid gekregen heeft en niet door zijn daden. Ook ik leer dat iedereen door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder daden van de wet. Dezelfde Geest leert via Jacobus dat Abrahams rechtvaardigheid en onze rechtvaardigheid ligt in onze daden en niet alleen in geloof. De Geest spreekt zichzelf niet tegen, dat is zeker. Hoe zijn die twee dingen met elkaar te rijmen?
Mijn tegenstanders vinden het meer dan genoeg als ze alleen maar de rechtvaardigheid door geloof kunnen uitrukken, die ik met heel diepe wortels vastgezet heb op de bodem van het hart. Maar ze maken zich er niet bepaald druk om hoe ze het geweten weer rust kunnen geven. Daaraan kun je zien dat ze wel knagen aan de rechtvaardiging door geloof, maar ondertussen geen enkele norm voor rechtvaardigheid geven waar het geweten houvast aan kan hebben. Van mij mogen ze dus net zoveel victorie kraaien als ze willen, zolang ze zich nergens anders op kunnen beroemen dan dat ze de zekerheid van de rechtvaardigheid weggenomen hebben. En ze zullen een jammerlijke overwinning behalen als de Heer hun zal toestaan de duisternis van hun leugens te verspreiden, nadat het licht van de waarheid is uitgedoofd. Maar zolang Gods waarheid stevig overeind staat, zullen ze niets bereiken.
Ik ontken dus dat de woorden van Jacobus die mijn tegenstanders mij steeds voorhouden, alsof die mijn achilleshiel zouden vormen, hun ook maar enige steun bieden. Om dat duidelijk te maken, moeten we eerst letten op wat de apostel met zijn woorden bedoelt. Vervolgens moeten we kijken hoe mijn tegenstanders het mis hebben.
Er waren in die tijd heel veel mensen die in hun daden overduidelijk lieten blijken dat ze ongelovig waren. Dat is een kwaad dat er altijd in de kerk is. Deze mensen lieten na te doen wat gelovigen horen te doen, maar toch bleven ze zich beroemen op hun valse zogenaamde geloof. Daarom bespot Jacobus hier hun dwaze vertrouwen. Het is dus niet zijn bedoeling om ook maar iets af te doen aan de waarde van echt geloof. Hij wil laten zien hoe dwaas het is dat die praatjesmakers zoveel waarde hechtten aan een loos schijngeloof, dat ze daarmee tevreden waren en onbekommerd opgingen in allerlei zondige losbandigheid.
Als je deze situatie goed begrijpt, kun je gemakkelijk zien hoe mijn tegenstanders het mis hebben. Want zij trekken twee verkeerde conclusies. De eerste wat betreft het woord ‘geloof’. De tweede wat betreft het woord ‘rechtvaardigen’.
De apostel noemt het loze waanidee, dat ver af staat van echt geloof, ‘geloof’. Dat is een kwestie van toegeeflijkheid. Het doet niets af aan de inhoud. Dat laat hij zien aan het begin, als hij zegt: ‘Wat hebben jullie eraan, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, maar geen daden heeft?’ Hij zegt niet: ‘Als iemand geloof heeft, maar geen daden heeft.’ Nee, hij zegt: ‘Als iemand zegt dat hij geloof heeft.’ Even later zegt hij het nog duidelijker. Dan maakt hij van geloof op een spottende manier iets dat nog erger is dan wat de demonen weten. En aan het eind noemt hij geloof zelfs dood.
Maar uit de definitie kun je voldoende opmaken wat hij bedoelt. Hij zegt: ‘Jullie geloven dat er een God is.’ Natuurlijk, als dat geloof niets anders inhoudt dan dat je gelooft dat er een God is, is het geen wonder dat dat geloof niet rechtvaardigt. En als dat geloof ontzegt wordt dat het rechtvaardigt, moeten we niet denken dat dat iets afdoet aan het christelijk geloof. Want dat is een heel ander soort geloof. Want hoe rechtvaardigt echt geloof anders, dan door ons vast te lijmen aan Christus? Doordat we één worden met Hem, genieten we van het delen in zijn rechtvaardigheid. Het rechtvaardigt dus niet doordat we Gods wezen leren kennen, maar doordat we leren vertrouwen op de zekerheid van zijn barmhartigheid.