Volgens die redenering kunnen we toegeven dat onze daden niet alleen een deel van de rechtvaardigheid bevatten, zoals onze tegenstanders zelf beweren. We kunnen zelfs toegeven dat God die rechtvaardigheid volledig goedkeurt, alsof die volmaakt is.
Maar het probleem is volledig opgelost als we bedenken wat de basis daarvoor is. Want een daad is voor God pas aangenaam als Hij die met vergeving heeft aangenomen. En waar komt die vergeving anders vandaan, dan uit het feit dat God ons en alles wat we hebben bekijkt in Christus? Als wij in Christus geënt zijn, verschijnen we als rechtvaardigen voor God. Want onze zonden worden bedekt door zijn onschuld. En zo zijn ook onze daden rechtvaardig. Ze worden als rechtvaardig beschouwd omdat alle gebreken die ze anders zouden hebben, door Christus’ reinheid begraven worden. Daarom worden ze ons niet aangerekend. Dus kunnen we terecht zeggen dat door geloof niet alleen wij, maar ook onze daden gerechtvaardigd worden.
De rechtvaardigheid van onze daden, wat dat dan ook inhoudt, hangt dus af van geloof en de gratis rechtvaardiging. Daar is het een effect van. Maar dan is het daar ook een onderdeel van. Ze zijn met elkaar verbonden als oorzaak en gevolg. Het is dus absoluut niet zo dat de rechtvaardigheid van onze daden gebruikt kan worden om de rechtvaardiging door geloof onderuit te halen of te verduisteren. Ze horen bij elkaar zoals de vrucht bij de boom hoort.
Daarom legt Paulus heel sterk de nadruk op deze woorden van David: ‘Gelukkig zij van wie de overtredingen vergeven zijn. Gelukkig hij, wie de HEER zijn zonden niet aanrekent.’ Romeinen 4:7; Psalm 32:1-2 Zo wil Paulus overtuigend bewijzen dat ons geluk gebaseerd is op Gods barmhartigheid en niet op onze daden.
Misschien stelt iemand daar talloze uitspraken tegenover die het geluk lijken toe te schrijven aan onze daden. Bijvoorbeeld: ‘Gelukkig de man die de HEER vreest, Psalm 112:1 die barmhartig is voor de armen, Spreuken 14:21 die niet leeft volgens het advies van goddelozen, Psalm 1:1 die de toets doorstaat. Jacobus 1:12 Gelukkig zij die zich houden aan het recht, Psalm 106:3 die onbevlekt zijn, Psalm 119:1 arm van geest, zachtmoedig, barmhartig …’ Mattheüs 5:3-7 Maar met zulke uitspraken kan hij nooit voor elkaar krijgen dat wat Paulus zegt niet waar zou zijn. Want geen van de daden die hier genoemd worden, zijn voor God ooit op zichzelf reden om een mens goed te keuren. Dat betekent dus dat een mens altijd ellendig is, tenzij hij door de vergeving van zonden van zijn ellende verlost wordt. Alle vormen van geluk waar de Schrift hier hoog van opgeeft, storten dus als loos ineen. Het is onmogelijk dat een mens er iets aan heeft. Dat kan pas als hij het geluk gekregen heeft door de vergeving van zonden. Dat maakt dan vervolgens ruimte voor andere vormen van geluk. Dat betekent dus dat dit niet alleen het toppunt van geluk en het belangrijkste geluk is, maar ook het enige geluk. Of je zou moeten beweren dat dit geluk verzwakt wordt door de andere vormen van geluk, die ervan afhankelijk zijn.
Er is voor ons dus maar weinig reden om in verwarring te raken door de aanduiding ‘rechtvaardigen’, die meestal voor de gelovigen gebruikt wordt. Ik erken zeker dat ze rechtvaardigen genoemd worden volgens de heiligheid van hun leven. Maar ze streven eerder rechtvaardigheid na dan dat ze die rechtvaardigheid ook daadwerkelijk bereiken. Daarom is het wel zo eerlijk dat deze rechtvaardigheid, wat die ook inhoudt, aan de kant gaat voor de rechtvaardiging door geloof. Want wat deze rechtvaardigheid is, is ze dankzij de rechtvaardiging door geloof.