3.17.1 – Inleiding

0
657

Laten we nu ook de andere bewijzen langslopen waarmee Satan door middel van zijn handlangers de rechtvaardiging door geloof probeert onderuit te halen of te vernielen.

Volgens mij heb ik de lasteraars al uit handen geslagen dat ze mij zouden mogen behandelen als een vijand van het doen van goede daden. Want ik ontzeg goede daden wel rechtvaardigheid. Maar dat doe ik niet om ervoor te zorgen dat er geen goede daden meer verricht worden of dat we zouden ontkennen dat goede daden goed zijn. Ik ontzeg goede daden rechtvaardigheid om ervoor te zorgen dat we er niet op vertrouwen, ons er niet op laten voorstaan en er niet onze redding aan toeschrijven. Want ons vertrouwen, onze roem en het enige anker van ons behoud is dit: Christus, Gods Zoon, is van ons en omgekeerd zijn wij in Hem kinderen van God en erfgenamen van het hemelse koninkrijk. Dankzij Gods welwillendheid, niet omdat wij het waard zouden zijn, zijn wij geroepen om te hopen op eeuwig geluk.

Maar deze lasteraars bestoken mij, zoals ik heb verteld, ook nog met andere belegeringswerktuigen. Dus kom, laten we die nu ook verjagen.

Om te beginnen gaan ze terug naar de beloften van de wet, die de Heer gedaan heeft aan degenen die zich aan zijn wet houden. Ze vragen of ik wil beweren dat die beloften volslagen waardeloos zijn. Of zijn ze toch effectief? Natuurlijk zou het dwaas en belachelijk zijn om te zeggen dat ze waardeloos zijn, dus gaan ze er bij voorbaat van uit dat ze effectief zijn. Dus concluderen ze daaruit dat we niet alleen door geloof gerechtvaardigd worden. Want de Heer zegt: ‘En als jij naar al deze geboden en bepalingen zult luisteren en je eraan zult houden en ze zult doen, dan zal ook de HEER zich houden aan het verbond en de zegeningen die Hij je voorvaders gezworen heeft. Hij zal je liefhebben, laten groeien en zegenen …’ Deuteronomium 7:12-13 En: ‘Als jullie je wegen en doen en laten goed richten, niet achter vreemde goden aangaan, recht doen tussen mensen en niet afwijken naar het kwaad, dan zal ik in jullie midden wandelen.’ Jeremia 7:5-7; 7:23

Ik wil geen duizend van dit soort uitspraken opsommen. Dat heeft geen zin. Omdat ze qua betekenis niet van de voorgaande verschillen, is de uitleg hetzelfde. De kern is dit: Mozes verklaart dat in de wet zegen en vloek, dood en leven gepresenteerd worden. Deuteronomium 11:26; 30:15 Dus redeneren deze lasteraars zo: óf die zegen wordt nutteloos en vruchteloos, óf de rechtvaardiging is niet alleen op basis van geloof. Maar ik heb hierboven al aangetoond dat we het zonder zegen moeten doen als we aan de wet blijven hangen. Dan hangt ons alleen de vloek boven het hoofd die aangekondigd is voor alle overtreders. Want de Heer beloofd niets aan wie zich niet volmaakt aan zijn wet houdt. En zulke mensen zijn niet te vinden.

Er blijft dus niets anders over dan dat de wet bewijst dat heel het menselijk geslacht onderworpen is aan Gods vloek en woede. Om daarvan bevrijd te worden, moeten de mensen loskomen van de macht van de wet. Ze moeten als het ware uit hun slavernij in vrijheid gesteld worden. Niet in een vleselijke vrijheid, die ons afleidt van het ons houden aan de wet en uitnodigt tot allerlei losbandigheid, die als het ware de hekken openbreekt en onze begeerten met losse teugel laat ronddartelen. Nee, in een geestelijke vrijheid, die het verslagen en neergeworpen geweten troost en opbeurt, door te laten zien dat het geweten vrij is van de vloek en de veroordeling waar de wet het mee gevangen hield en onderdrukte. Deze bevrijding van de onderwerping door de wet en, zeg maar, invrijheidstelling uit de slavernij krijgen we als we door geloof Gods barmhartigheid in Christus vastpakken. Dat geeft ons rust en zekerheid dat onze zonden vergeven zijn. De wet steekt en bijt ons dan niet langer door het besef van die zonden.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in