Zo hebben de scholen van de Sorbonne-universiteit in Parijs, de moeders van alle dwalingen, de rechtvaardiging door geloof – de kern van alle vroomheid – van ons afgenomen. Met woorden geven ze wel toe dat de mens gerechtvaardigd wordt door ‘gevormd’ geloof. Maar vervolgens leggen ze dit zo uit: dit gebeurt doordat onze goede daden door geloof in staat zijn om te rechtvaardigen. Het lijkt er haast op dat ze geloof alleen maar noemen als een praatje voor de vaak, omdat ze er nu eenmaal niet over konden zwijgen zonder nog meer ergernis te wekken, omdat het zo vaak door de Schrift genoemd wordt.
En daar zijn ze nog niet tevreden mee. Want ze ontfutselen God ook nog een gedeelte van de lof voor onze goede daden en geven die aan de mens. Ze zien dat onze goede daden nauwelijks in staat zijn om een mens op te richten en dat je ze eigenlijk zelfs geen verdiensten kunt noemen, als ze beschouwd worden als vruchten van Gods genade. Daarom willen ze ze voort laten komen uit de vrije wil, oftewel, ze willen olie halen uit een steen. Weliswaar ontkennen ze niet dat de belangrijkste oorzaak ligt in de genade. Maar ze beweren dat de vrije wil, waar alle verdiensten van afhankelijk zijn, daar toch niet door wordt uitgesloten.
Dit leren niet alleen de latere sofisten. Dit leert ook hun Pythagoras,1 Petrus Lombardus, die je, vergeleken met de latere sofisten, verstandig en nuchter zou kunnen noemen. Het getuigde werkelijk van een wonderlijke blindheid dat hij zo vaak Augustinus in de mond nam en toch niet zag hoe zorgvuldig die man ervoor opgepast heeft geen enkel stukje van de roem voor goede daden aan de mens te geven.2 Hierboven, toen ik de vrije wil behandelde, heb ik van hem enkele citaten aangehaald die hierop slaan en herhaaldelijk tref je in zijn geschriften vergelijkbare uitspraken aan. Bijvoorbeeld als hij ons verbiedt om ooit te pochen op onze eigen verdiensten, omdat ook dat gaven van God zijn. En als hij schrijft dat al onze verdiensten slechts uit genade voortkomen en dat we ze niet krijgen doordat we zelf voldoende kunnen doen, maar dat ze volledig tot stand komen door genade.3
Dat Lombardus blind geweest is voor het licht van de Schrift is minder vreemd. Want het blijkt dat hij daarin niet zo goed getraind was. Maar er valt niets duidelijkers tegen hem en zijn leerlingen te wensen dan de volgende uitspraak van de apostel Paulus. Want nadat Paulus de christenen elk roemen verboden heeft, voegde hij er de reden bij waarom roemen niet is toegestaan: ‘Omdat God ons gemaakt heeft en ons geschapen heeft om goede daden te verrichten, die God heeft voorbereid, zodat wij op die manier zouden leven.’ Efeziërs 2:10 Er komt dus niets goeds uit ons voort, behalve voor zover we opnieuw geboren zijn. En onze nieuwe geboorte komt volledig, zonder uitzondering, van God. Daarom is er geen reden om in onze goede daden ook maar een greintje aan onszelf toe te schrijven.
Ten slotte, doordat de sofisten er continu op hameren dat je goede daden moet verrichten, leren ze het geweten om er nooit op te durven vertrouwen dat God zijn daden genadig en gunstig gezind is. Ik echter beur met mijn leer het gemoed van gelovigen op met een bijzondere troost, ook al zwijg ik volledig over verdiensten. Want ik leer dat zij met hun daden God plezier doen en voor Hem ongetwijfeld acceptabel zijn. Ik eis zelfs dat niemand iets moet proberen of beginnen zonder geloof. Dat wil zeggen: als hij niet eerst met een vast vertrouwen heeft vastgesteld dat het God plezier zal doen.
1Pythagoras (6e eeuw v. Chr.), Griekse filosoof.
2Petrus Lombardus, Sententiae II, 28.
3Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 144, 11; Augustinus, Epistulae, 194.