Ik weet dat de sofisten sommige Schriftpassages misbruiken om op grond daarvan te bewijzen dat je in de Schrift kunt vinden dat we iets verdienen tegenover God. Uit Jezus Sirach citeren ze deze uitspraak: ‘De barmhartigheid zal voor ieder plaats maken in overeenstemming met wat hij met zijn daden verdiend heeft.’ Sirach 16:15 En uit de brief aan de Hebreeën: ‘Vergeet niet om goed te doen en te delen, want door zulke offers maak je je verdienstelijk bij God.’ Hebreeën 13:16
Ik doe nu afstand van mijn recht om het gezag van Jezus Sirach af te wijzen. Ik zeg wél dat ze niet eerlijk citeren wat Jezus Sirach geschreven heeft, wie deze schrijver ook geweest mag zijn. Want in de Griekse tekst staat dit: ‘Hij zal plaats maken voor barmhartigheid. Want ieder zal vinden in overeenstemming met wat hij gedaan heeft.’ Dit is de juiste lezing. In de vertaling in het Latijn is die misvormd. Dat blijkt niet alleen uit deze ene zin, maar ook uit de context van wat er in het voorgaande gezegd is.
Wat betreft de passage uit de brief van de Hebreeën: er is voor hen geen reden om ons op één woordje te vangen. Want in de Griekse woorden van de apostel staat niets anders te lezen dan dat God met zulke offers blij is en dat Hij ze aangenaam vindt. Alleen dit al zou meer dan genoeg moeten zijn om de brutaliteit van onze hoogmoed in bedwang te houden: dat we onze daden geen enkele waarde toekennen buiten de woorden van de Schrift om.
Verder leert de Schrift dat onze goede daden continu bezaaid zijn met veel vuil. Terecht ergeren zulke daden God en wordt Hij boos op ons. Het is absoluut niet zo dat onze daden Hem met ons zouden kunnen verzoenen of ervoor zouden kunnen zorgen dat Hij ons goed doet. Maar omdat God in zijn welwillendheid onze daden niet onderzoekt volgens zijn hoogste recht, neemt Hij ze aan alsof ze zuiver waren. Ook al verdienen ze het niet, toch beloont Hij ze met ontelbare goede gaven, zowel in het tegenwoordige als in het toekomstige leven. Want ik accepteer niet het onderscheid dat gemaakt wordt door voor de rest geleerde en vrome mannen: dat we met onze goede daden de genadegaven verdienen die we in dit leven krijgen en dat het eeuwige behoud de beloning is voor geloof alleen. Want de Heer plaatst het loon voor onze daden en de overwinningskrans voor de strijd bijna altijd in de hemel.
Aan de andere kant is het in strijd met de leer van de Schrift om aan de verdienste van onze daden toe te schrijven – en dus aan de genade te ontnemen – dat door de Heer de ene genadegave bovenop de andere gestapeld wordt. Johannes 1:16 Weliswaar zegt Christus dat wie heeft, nog meer krijgt Mattheüs 25:29; Lucas 8:18 en dat een goede en trouwe slaaf die in weinig trouw geweest is, aangesteld zal worden over veel. Mattheüs 25:21 Maar ergens anders laat Hij ook zien dat die toename voor de gelovigen een gratis geschenk is van Hem, door zijn welwillendheid. Hij zegt: ‘Ieder die dorst heeft, kom naar het water en wie geen geld heeft, kom, koop zonder geld en zonder prijs wijn en melk!’ Jesaja 55:1 Dus alles wat de vromen nu krijgen als ondersteuning voor hun behoud en ook het behoud zelf, komt enkel voort uit Gods goedheid. Toch verklaart Hij dat Hij zowel daarin als in die genadegaven rekening houdt met onze daden. Want als bewijs hoe groot zijn liefde voor ons is, keurt Hij niet alleen ons, maar ook de gaven die Hij ons geschonken heeft zo’n eer waard.