Om te beginnen moet ik vooraf iets zeggen over het woord ‘verdienste’. Degene die deze term het eerst gebruikt heeft voor de daden van mensen in hun verhouding tot Gods oordeel, heeft het oprechte geloof een slechte dienst bewezen. Ik houd me graag ver van discussies over woorden. Maar ik had wel graag gewild dat christelijke schrijvers zo nuchter geweest waren dat ze nooit zonder enige noodzaak woorden gebruikt hadden die vreemd zijn aan de Schrift en die wel veel bezwaren opleveren, maar slechts heel weinig vrucht. Want, vraag ik je, waar was het voor nodig om het woord ‘verdienste’ erbij te halen? De waarde van het doen van goede daden had gemakkelijk zonder bezwaren uitgelegd kunnen worden met behulp van een ander woord.
Hoeveel bezwaar er tegen dit woord is, blijkt wel uit de grote schade die de wereld erdoor geleden heeft. Het is een heel hoogmoedig woord en daarom kan het Gods genade natuurlijk alleen maar verduisteren en de mensen vervullen met een verkeerde hoogmoed.
Ik geef toe dat de oude schrijvers van de kerk dit woord overal gebruikt hebben. En toch, hadden ze door het verkeerde gebruik van dit ene woordje het nageslacht maar niet zoveel aanleiding gegeven om te dwalen! Trouwens, ook zelf bewijzen ze soms dat ze de waarheid niet tekort hebben willen doen.
Want Augustinus zegt ergens: ‘Laat menselijke verdiensten, die door Adam verloren gegaan zijn, hier zwijgen en laat Gods genade hier regeren door Jezus Christus.’1 En: ‘De heiligen schrijven niets toe aan hun verdiensten. Ze zullen alles alleen aan uw barmhartigheid toeschrijven, God.’2 En: ‘Als de mens ziet dat al het goede dat hij heeft niet van hemzelf komt, maar van zijn God, dan ziet hij dat alles wat in hem geprezen wordt niet zijn eigen verdienste is, maar voortkomt uit Gods barmhartigheid.’3 Je ziet dat Augustinus de mens het vermogen afneemt om goed te doen en vervolgens ook de waarde van zijn verdiensten omverhaalt.
En Chrysostomos zegt: ‘Als op Gods gratis roeping enige goede daden volgen, dan vormen die een terugbetaling van schuld. Maar toch zijn ze ook Gods geschenk, genade, goedheid en grote vrijgevigheid.’4
Maar we laten het woord nu maar los. Laten we naar de inhoud kijken. Hiervóór heb ik deze uitspraak geciteerd van Bernardus van Clairvaux: ‘Zoals het verdienste genoeg is om je niets in te beelden over verdiensten, zo is geen verdiensten hebben ook genoeg om veroordeeld te worden.’ Maar hij verzacht de scherpte van die uitspraak meteen doordat hij er een verklaring aan toevoegt. Want hij zegt: ‘Zorg er dus voor dat je verdiensten hebt. Als je ze hebt, weet dan dat ze je gegeven zijn. Hoop op de vrucht: Gods barmhartigheid. Dan ben je ontkomen aan elk gevaar van armoede, ondankbaarheid en vals vertrouwen. Gelukkig de kerk die niet zonder verdiensten zit zonder zich iets in te beelden, maar zich wel iets inbeeldt zonder verdiensten.’
Even eerder had hij overduidelijk aangetoond dat hij het woord ‘verdienste’ gebruikte in een vrome betekenis. ‘Want,’ zegt hij, ‘waarom zou de kerk zich zorgen maken om verdiensten? In Gods plan ligt voor haar een veel sterkere en veel zekerdere reden om te roemen! God kan zichzelf niet verloochenen. 2 Timotheüs 2:13 Hij zal doen wat Hij beloofd heeft. Dus is er geen reden voor jou om te vragen dankzij welke verdiensten wij goede hoop hebben, vooral omdat je hoort: “Niet omwille van jullie, maar omwille van Mijzelf.” Ezechiël 36:22; 36:32 Het is verdienste genoeg als je weet dat er geen verdiensten zijn.’5
1Augustinus, De praedestinatione sanctorum 15,31.
2Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 139, 18.
3Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 88.
4Chrysostomos, In Genesis, 34,6.
5Bernardus van Clairvaux, Sermones super Cantica canticorum, 68,6.