Zo is het ongetwijfeld: we beroemen ons nooit echt op God, tenzij we volledig afstand gedaan hebben van onze eigen eer. Andersom moeten we als algemene regel vasthouden dat ieder die zich op zichzelf beroemt, zich beroemt tegen God. Paulus vindt immers dat de wereld pas aan God onderworpen wordt als de mensen elke reden om zich op zichzelf te beroemen volledig afgenomen is. Romeinen 3:19
Jesaja kondigt aan dat Israël in God gerechtvaardigd zal worden. En dan voegt hij het roemen er meteen aan toe, alsof hij zei: de uitverkorenen worden door de HEER gerechtvaardigd met de bedoeling dat ze zich op Hem zouden beroemen en nergens anders op. En in het voorgaande vers had hij geleerd hoe we ons op de Heer horen te beroemen: we moeten zweren dat onze rechtvaardigheid en onze kracht bij de HEER zijn. Jesaja 45:24-25 Let erop dat hier geen gewone belijdenis geëist wordt, maar een die met een eed bevestigd is. Niemand kan dus denken dat we er met een ik weet niet wat voor nederigheid vanaf zijn.
En niemand moet hier beweren dat hij zich nergens op beroemt als hij zonder arrogantie zijn eigen rechtvaardigheid erkent. Want als je enige waarde toekent aan je eigen rechtvaardigheid, leidt dat er onvermijdelijk toe dat je daarop vertrouwt. En als je erop vertrouwt, leidt dat er onvermijdelijk toe dat je je erop beroemt.
We moeten dus bedenken dat we bij heel de behandeling van rechtvaardigheid dit doel in het oog moeten houden: de eer van die rechtvaardigheid moet volledig ongeschonden bij de Heer blijven. Want zoals Paulus verklaart, Hij heeft zijn genade in ons uitgestort om zijn rechtvaardigheid te laten zien, om zelf rechtvaardig te zijn en om te rechtvaardigen wie uit geloof in Christus is. Romeinen 3:26
In een andere passage leert Paulus dat de Heer ons het behoud gegeven heeft om daardoor de glorie van de eer van zijn naam te laten schitteren. Efeziërs 1:6 En dan voegt hij er later aan toe, alsof hij hetzelfde nog een keer zegt: ‘Uit genade zijn jullie gered en door een gave van God. Niet door jullie daden, zodat niemand zich ergens op kan beroemen.’ Efeziërs 2:8-9
En Petrus leert dat wij geroepen zijn om te hopen op redding, zodat wij de goede eigenschappen zouden verkondigen van degene die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderlijk licht. 1 Petrus 2:9 Ongetwijfeld wil hij dan dat alleen Gods lof weerklinkt in de oren van de gelovigen, zodat daardoor alle arrogantie van het vlees in een diep stilzwijgen gehuld wordt.
Het komt hierop neer: een mens kan zich geen greintje rechtvaardigheid toe-eigenen zonder heiligschennis. Want zoveel rechtvaardigheid als jezelf toe-eigent, zoveel wordt er dan afgeplukt en afgerukt van de eer van Gods rechtvaardigheid.