3.12.8 – Arrogantie en zorgeloosheid blokkeren Gods barmhartigheid

0
431

Dus als we Christus de ruimte willen geven om ons te roepen, moeten we alle arrogantie en zorgeloosheid ver van ons weg doen. Arrogantie ontstaat als we zo dwaas zijn ons een eigen rechtvaardigheid in te beelden, als een mens denkt dat hij iets heeft waarmee hij het verdient dat God blij met hem is. Zorgeloosheid kan ook bestaan zonder dat we ons iets inbeelden over onze eigen daden. Want vele zondaren zijn zo dronken van de zoetheid van hun zonden dat ze niet denken aan Gods oordeel. Ze blijven liggen alsof ze door een of andere slaapziekte verstijfd zijn. Daardoor proberen ze niet eens om de barmhartigheid te pakken te krijgen die hun wordt aangeboden.

Maar zo’n verlamming moeten we evengoed van ons afschudden als elk zelfvertrouwen. Alleen dan kunnen we ons onbelemmerd naar Christus haasten om leeg en hongerig gevuld te worden met zijn goede gaven. Want we kunnen nooit voldoende op Hem vertrouwen, als we onszelf niet volledig wantrouwen. We zullen ons hart nooit voldoende opheffen naar Hem, als we niet eerst in onszelf neergeworpen zijn. We zullen nooit voldoende troost vinden in Hem, als we nog troost vinden in onszelf.

We zijn dus pas geschikt om Gods genade aan te pakken en te houden als we het vertrouwen op onszelf volledig weggegooid hebben en alleen vertrouwen op de zekerheid dat Hij goed is. Als we, zoals Augustinus zegt, onze eigen verdiensten vergeten en Christus’ gaven omhelzen. Want als Hij verdiensten in ons zocht, zouden we zijn gaven nooit in handen krijgen.1

En Bernardus van Clairvaux is het hier helemaal mee eens. Hij vergelijkt hoogmoedigen, zelfs al laten ze zich op hun verdiensten zo min mogelijk voorstaan, met ontrouwe slaven. Want de eer van de genade, die alleen maar door hen heengaat, houden ze onbeschaamd voor zichzelf. Dat is hetzelfde als wanneer een muur zou beweren dat hij de lichtstraal voortbrengt die hij door het venster opvangt.2

Om hier niet langer bij te blijven stilstaan, laten we als een algemene en zekere regel hier aan vasthouden: je bent klaar om te delen in de vruchten van Gods barmhartigheid als je jezelf volledig leeg gemaakt hebt – ik zeg niet van rechtvaardigheid, want die is er niet – maar van de loze en verwaande inbeelding van rechtvaardigheid. Want voor zover je op jezelf vertrouwt, sta je Gods goedheid in de weg.

1Augustinus, De verbis apostolorum, 174,2.

2Bernardus van Clairvaux, Sermones super Cantica canticorum, 13,5.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in