Hier, hier moeten we onze ogen naar opheffen, om te leren dat we beter kunnen sidderen dan pochen zonder dat we daar een reden voor hebben. Als we mensen met elkaar vergelijken, krijgen we allemaal gemakkelijk het idee dat wij iets hebben wat anderen niet mogen minachten. Maar als we naar God opklimmen, stort dat zelfvertrouwen in elkaar. Het vergaat voor je met je ogen kunt knipperen. Met onze ziel gaat het tegenover God net als met ons lichaam tegenover de hemel. Zolang we onze ogen alleen gebruiken om te kijken naar de dingen die vlakbij zijn, raken we ervan overtuigd dat we scherp kunnen zien. Maar als we ons oog richten op de zon, wordt het gestoken en verblind door het te felle licht en voelen we ons in het kijken naar de zon even zwak als we ons sterk voelden bij het kijken naar de dingen beneden.
We moeten onszelf dus maar niet bedriegen met een ongefundeerd zelfvertrouwen, ook al denken we dat we gelijk of zelfs superieur zijn aan andere mensen. Voor God betekent dat niets en aan zijn oordeel moeten we deze zaak overlaten. Als onze overmoed niet bedwongen kan worden door deze waarschuwingen, zal Hij ons antwoorden wat Hij tegen de farizeeën zei: ‘Jullie zijn het die zichzelf rechtvaardigen voor de mensen. Maar wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is weerzinwekkend voor God!’ Lucas 16:15 Ga nu maar met de borst vooruit onder de mensen pochen op je rechtvaardigheid. God heeft er vanuit de hemel een weerzin tegen!
Maar wat zeggen Gods dienaren, die werkelijk onderwezen zijn door zijn Geest? ‘Ga geen rechtszaak aan met uw knecht. Want niemand die leeft, zal in uw ogen gerechtvaardigd worden.’ Psalm 143:2 En een ander zegt, al is het met een iets andere bedoeling: ‘De mens kan niet rechtvaardig zijn voor God. Als Hij zin heeft om met hem de strijd aan te gaan, kan hij van duizend keer niet één keer antwoord geven.’ Job 9:2-3 Hier horen we duidelijk hoe Gods rechtvaardigheid is: geen enkele daad van een mens kan eraan voldoen. Wanneer Gods rechtvaardigheid ons ter verantwoording roept over duizend misdaden, kunnen we ons zelfs niet van één daarvan zuiveren. Paulus, dat uitverkoren instrument van God, had in zijn geest vast het besef van zo’n rechtvaardigheid, toen hij openlijk verklaarde dat hij zich van geen kwaad bewust was, maar dat hij daardoor nog niet gerechtvaardigd was. 1 Korinthiërs 4:4