Maar als de Schrift het heeft over rechtvaardigheid door geloof, brengt zij ons heel ergens anders heen: we moeten ons van onze eigen daden afkeren en alleen naar Gods barmhartigheid en Christus’ volmaaktheid kijken. De Schrift leert immers dat de rechtvaardiging zo in elkaar steekt: vanaf het begin heeft God gratis, enkel uit goedheid, de mens het waard gekeurd dat Hij de mens omhelst, zonder dat Hij in de mens iets ziet dat Hem tot barmhartigheid zou kunnen bewegen. Hij ziet in de mens alleen maar ellende, want Hij ziet dat de mens volledig zonder goede daden is. Maar Hij vindt alleen bij zichzelf een reden om de mens goed te doen. Daarom wekt Hij in de zondaar het besef van zijn goedheid, zodat de zondaar niet op zijn eigen daden vertrouwt, maar zijn behoud volledig in Gods barmhartigheid zoekt.
Dit is het geloofsbesef waardoor een zondaar in het bezit komt van zijn redding, als hij op basis van de leer van het evangelie weet dat hij met God verzoend is: hij is gerechtvaardigd doordat Christus’ rechtvaardigheid tussenbeide komt en nadat zijn zonden hem vergeven zijn. Weliswaar is hij door Gods Geest opnieuw geboren. Maar toch bedenkt hij dat het eeuwige behoud niet ligt in de goede daden die hij probeert te doen, maar alleen in Christus’ rechtvaardigheid.
Als we deze dingen punt voor punt overdacht hebben, is mijn opvatting daarmee duidelijk uitgelegd. Ze zouden weliswaar nog beter gerangschikt kunnen worden dan ik ze nu heb gepresenteerd. Maar dat doet er niet zoveel toe. Als ze maar zo onderling samenhangen dat we het hele onderwerp duidelijk hebben uitgelegd en met vaste zekerheid kennen.