Ons uitgangspunt moet zijn dat we bij het gebruiken van Gods gaven niet van het juiste pad afdwalen als we ons richten op het doel waarvoor de gever die gaven zelf voor ons geschapen en bestemd heeft. Immers, Hij heeft ze geschapen voor ons welzijn, niet voor onze ondergang. De beste manier om op het juiste spoor te blijven is dus dit doel nauwkeurig in het oog houden.
En als we kijken voor welk doel God voedsel geschapen heeft, dan zullen we ontdekken dat Hij dat niet alleen geschapen heeft omdat we het nodig hebben, maar ook om van te genieten en om vreugde aan te beleven. Bij kleding ging het Hem niet alleen om wat we nodig hebben, maar ook om stijl en fatsoen. En bij planten, bomen en vruchten ging het Hem er niet alleen om dat je die op allerlei manieren nuttig kunt gebruiken. Het ging Hem er ook om dat ze er aantrekkelijk uitzien en heerlijk ruiken. Genesis 2:9
Als dat niet zo was, zou de profeet onder Gods zegeningen niet noemen dat wijn het hart van een mens vrolijk maakt en dat olie zijn gezicht laat glanzen. Psalm 104:15 Dan zou de Schrift, om Gods vrijgevigheid te prijzen, niet op vele plaatsen noemen dat Hij de mensen al dit soort dingen gegeven heeft. En uit de natuurlijke eigenschappen van de dingen blijkt duidelijk genoeg waarvoor je ze mag gebruiken en hoever je daarin mag gaan. Met onze ogen zien we vanzelf hoe mooi de bloemen zijn. Met ons reukorgaan merken we hoe heerlijk ze ruiken. Zou de Heer dat zo gemaakt hebben en zou het dan niet toegestaan zijn dat de ogen geraakt wordt door die schoonheid of de neus door die heerlijke geur? Wat? Heeft God geen schoonheid gegeven aan goud en zilver, aan ivoor en marmer, waardoor ze kostbaarder zijn dan andere metalen of gesteenten? Kortom, heeft God veel dingen voor ons niet aantrekkelijker gemaakt dan voor noodzakelijk gebruik nodig was?