Ik heb dit nu nog niet erg duidelijk aangestipt, maar als ik de geboden ga uitleggen, zal het in de praktijk vanzelf helemaal duidelijk worden. Daarom is het genoeg dat ik het alleen even aangestipt heb. Alleen het laatste gedeelte moet ik apart bewijzen en bevestigen. Anders begrijp je het misschien niet. Of als je het wel begrijpt, vind je het in het begin misschien wat vreemd.
Ik hoef niet te bewijzen dat als er iets goeds geboden wordt, het verkeerde dat daarmee in strijd is, verboden wordt. Er is niemand die dat niet toegeeft. Ook zal iedereen zonder probleem accepteren dat als er verkeerde dingen verboden worden, de plichten die daartegenover staan geboden worden. En het is een wijdverbreid idee dat als goed gedrag wordt aanbevolen, het tegenovergestelde slechte gedrag veroordeeld wordt.
Maar mijn stelling gaat verder dan wat er meestal bedoeld wordt met deze stelregels. Want met goed gedrag dat het tegenovergestelde is van slecht gedrag, bedoelt men bijna altijd het nalaten van het slechte gedrag. Maar ik zeg dat het goede gedrag verder gaat: het omvat het doen van de plicht die tegengesteld is aan het slechte gedrag. Dus in het gebod: ‘Je mag niet doden,’ ziet de publieke opinie niets anders dan dat je niemand kwaad mag doen en dat je er ook niet naar mag verlangen om iemand kwaad te doen. Maar ik zeg dat dit gebod ook impliceert dat we het leven van onze naaste met alle mogelijke middelen moeten bijstaan.
Ik zeg dit niet zomaar, maar onderbouw het zo: God verbiedt dat we onze broeder onrecht of geweld aandoen, omdat Hij wil dat wij zijn leven liefhebben en waardevol vinden. Dan eist Hij dus tegelijk ook de plichten van liefde, die ertoe kunnen bijdragen dat zijn leven veilig is.
Zo zie je dus dat de bedoeling van elk gebod steeds laat zien wat ons in dat gebod geboden of verboden wordt.