Je mag niet begeren het huis van je naaste …
De bedoeling van dit gebod is dat God wil dat onze ziel volledig beheerst wordt door liefde. Exodus 20:17 Daarom moet elke begeerte die in strijd is met liefde uit ons hart gebannen worden. De kern is dus dat er bij ons geen gedachte naar binnen mag sluipen die ons hart zou kunnen verstoren door een schadelijke begeerte die geneigd is een ander te benadelen. En daarmee correspondeert het tegendeel van dit gebod: wat we ook verzinnen, overwegen, willen of overdenken, het moet in het belang van onze naaste zijn.
Maar het lijkt erop dat we hier op een groot en ingewikkeld probleem stuiten. Want hiervóór heb ik gezegd dat met de woorden ‘ontucht’ en ‘diefstal’ ook het verlangen naar ontucht en het plan om een ander te benadelen en te bedriegen worden verboden. En dat klopt ook. Maar dan lijkt het misschien overbodig dat ons nu apart nog eens verboden wordt om het bezit van een ander te begeren.
Dit probleem is echter gemakkelijk op te lossen als we onderscheid maken tussen opzettelijke begeerte en onopzettelijke begeerte. Een opzettelijke begeerte is een weloverwogen toestemming van de wil. De begeerte heeft dan het hart overwonnen. Zo heb ik daar bij de voorgaande geboden over gesproken. Maar een onopzettelijke begeerte kan bestaan zonder dat je daar goed over nadenkt en in toestemt. Je hart wordt dan alleen door loze en verkeerde prikkels geprikkeld en gekieteld.
Eerst heeft de Heer dus tot nu toe geboden dat onze wil, onze inspanningen en onze daden beheerst moeten worden door de norm van de liefde. En nu beveelt Hij dat we onze diepste gedachten ook naar die norm moeten richten. Anders zijn we slecht en verkeerd en kunnen ze ons hart in de verkeerde richting sturen. Eerst heeft God ons verboden om ons hart te buigen en te sturen in de richting van woede, haat, ontucht, diefstal en leugen. En nu verbiedt Hij ons om ons hart daartoe te prikkelen.