En toch verbaas je je erover hoe zorgeloos en luchthartig we hierin steeds weer zondigen! Je vindt maar zelden iemand die niet merkbaar aan deze ziekte lijdt. Zo lekker vinden we het zoete vergif van het uitpluizen en onthullen van andermans gebreken. En we moeten niet denken dat het een goed excuus is dat we vaak niet eens liegen. God verbiedt niet alleen dat we de naam van onze broeder te schande maken door leugens. Hij wil ook dat die naam onaangetast blijft zolang dat kan zonder te liegen. Want ook al beschermt God die naam alleen tegen leugens, Hij geeft daarmee toch maar aan dat die naam onder zijn bescherming staat. En het feit dat God voor de goede naam van onze naaste wil zorgen, hoort voor ons reden genoeg te zijn om die naam onaangetast te laten. Ongetwijfeld wordt daarmee dus kwaadspreken in het algemeen veroordeeld.
Vervolgens beschouw ik kritiek om iemand tot de orde te roepen niet als kwaadspreken. Ook een beschuldiging of juridische aanklacht om kwaad te verhelpen, beschouw ik niet als kwaadspreken. Evenmin een openbare bestraffing om andere zondaren af te schrikken. Of een openlijke waarschuwing aan hen die daar voor hun welzijn belang bij hebben, om te voorkomen dat ze door onwetendheid risico lopen. Als kwaadspreken beschouw ik een hatelijke beschuldiging die voortkomt uit een boosaardig verlangen om te roddelen.
Ook gaat dit gebod zover dat we geen platte lol moeten willen vol bittere spot, waarbij onder het mom van een grap de fouten van een ander scherp bekritiseerd worden. Sommigen doen dat vaak. Zelf willen ze geprezen worden om hun grappen, terwijl ze een ander schaamte en verdriet bezorgen. Soms kwetsen ze hun broeders enorm met zulke lichtzinnigheid.
En als we onze ogen richten op de wetgever, zullen we vast en zeker inzien dat het graag naar roddel luisteren en de onaangename neiging om iemand negatief te beoordelen ook verboden worden. Want de wetgever heeft evengoed het recht om te regeren over onze oren als over ons hart. Het zou dus belachelijk zijn om te denken dat God de ziekte van het kwaadspreken met je tong wel zou haten, maar de ziekte van de kwaadaardigheid in je hart niet zou afkeuren. Als we God echt vrezen en liefhebben, moeten we dus ons best doen om onze tong of oren niet te lenen voor kwaadspreken of bittere grappen en niet zomaar slechte vermoedens in ons hart toe te laten, voor zover dat mogelijk, verstandig en liefdevol is. We moeten ieders woorden en daden rechtvaardig beoordelen. Zowel met ons oordeel als met onze oren en onze tong moeten we eerlijk zijn en zijn reputatie intact laten.