De wet is dus net een spiegel. In die spiegel zien wij in de eerste plaats onze onmacht. Door onze onmacht zien we in de tweede plaats ook onze zonde. En door zowel onze onmacht als onze zonde zien we in de derde plaats ook onze veroordeling. Net zoals we in een spiegel de lelijke plekken op ons gezicht zien. Want wie niet in staat is om rechtvaardigheid na te volgen, zit onvermijdelijk vast in de modder van de zonde. En de zonde wordt meteen gevolgd door de veroordeling. Daarom, hoe groter de overtreding is die de wet bij ons ontdekt en waar de wet ons van overtuigt, hoe zwaarder het vonnis is waar de wet zo iemand voor aanklaagt.

Hierop slaat de uitspraak van de apostel Paulus dat we door de wet de zonde kennen. Romeinen 3:20 Want hij doelt daar alleen op de eerste functie van de wet, de taak die de wet uitvoert in zondaren die nog niet opnieuw geboren zijn. Hiermee samen hangen zijn uitspraken dat de wet erbij gekomen is om de misdaad te laten toenemen Romeinen 5:20 en dat de wet daarom de dood bedient, omdat de wet woede brengt en doodt. 2 Korinthiërs 3:7; Romeinen 4:15 Want ongetwijfeld neemt de misdaad alleen maar toe als het geweten geraakt wordt door het besef van de zonde. Immers, in dat geval wordt er ook nog eens koppigheid tegenover de wetgever aan de aanklacht toegevoegd. Voor de wet blijft er dan alleen nog over om Gods woede te wapenen voor de ondergang van de zondaar. Want op zichzelf kan de wet alleen maar beschuldigen, veroordelen en doden. Of zoals Augustinus schrijft: ‘Als de Geest van genade ontbreekt, is er alleen de wet om te beschuldigen en te doden.’1
Maar als we dit zeggen, beledigen we de wet daarmee niet. We doen in geen enkel opzicht iets af aan hoe geweldig de wet is. Immers, als onze wil volledig aangepast en geschikt gemaakt werd om de wet te kunnen gehoorzamen, dan zou alleen het kennen van de wet al genoeg zijn om gered te worden. Maar onze vleselijke en bedorven natuur voert een verbeten strijd met Gods geestelijke wet. De discipline van de wet corrigeert onze natuur helemaal niet, zelfs geen klein beetje. Daarom vormt de wet nu alleen nog maar een aanleiding voor zonde en dood. Zelfs al is de wet gegeven om te redden. Als er maar hoorders waren geweest die konden gehoorzamen!2 Want de wet overtuigt ons er allemaal van dat we zondaren zijn. Daarom, hoe duidelijker de wet Gods rechtvaardigheid laat zien, hoe duidelijker de wet aan de andere kant ook onze onrechtvaardigheid aan het licht brengt. En met hoe meer zekerheid de wet bevestigt dat rechtvaardigheid beloond wordt met eeuwig leven, met hoe meer zekerheid de wet ook de ondergang van de onrechtvaardigen leert.
Het is dus absoluut niet zo dat de genoemde uitspraken de wet in een kwaad daglicht stellen. Ze zijn juist heel geschikt om Gods goedheid nog beter te laten uitkomen. Want daardoor blijkt dat echt onze eigen slechtheid en verdorvenheid ons verhinderen om te genieten van het gelukkige leven dat de wet ons allemaal voor ogen stelt. Zo wordt Gods genade, die ons zonder steun van de wet te hulp komt, nog heerlijker. En zo wordt de barmhartigheid, waardoor wij die genade krijgen, nog lieflijker. En dus leren we dat God nooit moe wordt telkens weer goed te doen en ons met nieuwe gaven te overladen.
1Augustinus, De correptione et gratia, 1,2.
2Ambrosius van Milaan, De Iacobo et vita beata I, 6,21.