Ergens anders zegt Paulus dat de wet voor de Joden een mentor is geweest. Galaten 3:24 Dat kan zowel op de eerste als op de tweede functie van wet worden toegepast. Want er zijn twee soorten mensen die door de discipline van de wet naar Christus geleid worden.

De eerste soort heb ik eerder al behandeld. Zij zijn zo vol vertrouwen in hun eigen goede eigenschappen of rechtvaardigheid dat ze niet geschikt zijn om de genade van Christus te krijgen. Ze moeten dat vertrouwen eerst kwijtraken. Dus leert de wet hun hun ellende kennen en brengt hen zo tot nederigheid. Zo worden ze voorbereid om te gaan verlangen naar wat ze dachten dat ze al hadden.
De tweede soort heeft een teugel nodig om in toom te worden gehouden. Dat moet voorkomen dat ze de losbandigheid van hun vlees botvieren en elk streven naar rechtvaardigheid volledig kwijtraken. Want waar Gods Geest nog niet regeert, koken de lusten soms zo over dat het gevaar bestaat dat de ziel die aan die lusten onderworpen is, God gaat vergeten en verachten. Dat zou ook zeker gebeuren als God dat niet met het geneesmiddel van de wet zou tegengaan.
Dus als God degenen die hij bestemd heeft om zijn rijk te erven niet meteen opnieuw geboren laat worden, beschermt Hij hen tot het moment dat Hij hen opzoekt, door hen uit angst te laten doen wat de wet zegt. Die angst is nog niet de zuivere vrees die Gods kinderen moeten hebben. Maar die angst is wel nuttig omdat die hen opvoedt in echte vroomheid, voor zover ze die al kunnen begrijpen.
We hebben daar zoveel bewijzen van dat ik daar geen voorbeeld van hoef te geven. Want alle mensen die een tijd lang geleefd hebben in onwetendheid over God, zullen moeten toegeven dat ze dit ervaren hebben: de teugel van de wet boezemde hun een bepaalde angst en eerbied in voor God. Maar pas toen ze door de Geest opnieuw geboren werden, begonnen ze Hem van harte lief te hebben.