De tweede functie van de wet is dat de wet ervoor moet zorgen dat mensen die zich niet bekommeren om recht en rechtvaardigheid – tenzij ze worden gedwongen – in bedwang gehouden worden door angst voor straf – omdat ze de vreselijke sancties horen die de wet noemt. Zij worden niet in bedwang gehouden doordat ze vanbinnen veranderd of aangeraakt worden. Nee, het is net alsof ze onder dwang in toom gehouden worden en daarom hun handen afhouden van uiterlijke daden. Ze houden hun slechtheid in zichzelf opgesloten, terwijl ze die anders brutaalweg zouden hebben laten gaan.
Maar dat betekent niet dat ze beter zijn of dat ze in Gods ogen rechtvaardiger zijn. Schrik of schaamte houdt hen tegen, zodat ze niet durven uitvoeren wat ze van plan zijn. Ze durven hun driften en lusten niet openlijk botvieren. Maar toch hebben ze geen hart dat geschikt is om God te vrezen en te gehoorzamen. Integendeel, hoe meer ze zich inhouden, hoe meer ze vanbinnen vlam vatten. Ze branden en koken en zouden tot alles bereid en in staat zijn, als hun angst voor de wet hun niet in de weg stond. En dat is niet het enige. Ook haten ze de wet zelf en ze vervloeken God, de wetgever. Als ze konden, zouden ze Hem het liefst uit de weg willen ruimen. Want ze kunnen Hem niet uitstaan. Niet als Hij het goede beveelt en niet als Hij straft wie zijn majesteit veracht. Iedereen die nog niet opnieuw geboren is, is zich ervan bewust – de een meer, de ander minder – dat hij zich niet vrijwillig onderwerpt, maar dat hij tegen zijn wil, al tegenspartelend, gedwongen wordt om zich aan de wet te houden, alleen omdat hij bang is.
Maar deze afgedwongen rechtvaardigheid is nodig voor de maatschappij. Op deze manier wordt gezorgd voor de rust in de maatschappij en wordt voorkomen dat alles door onrust in verwarring raakt. Dat zou gebeuren als iedereen alles maar werd toegestaan.
Ook voor Gods kinderen is het nuttig dat ze door deze discipline getraind worden zolang ze nog niet geroepen zijn en de Geest van de heiliging Romeinen 1:4 nog missen en zich nog te buiten gaan in de dwaasheid van het vlees. Doordat Gods straf hen afschrikt, worden ze in elk geval weerhouden van uiterlijke losbandigheid. Voor het moment levert hun dat nog niet veel op, omdat ze in hun hart nog niet getemd zijn. Maar zo raken ze wel vast een beetje gewend aan het dragen van het juk van rechtvaardigheid. En als ze eenmaal geroepen zijn, is de discipline niet helemaal nieuw en onbekend voor hen.
De apostel Paulus lijkt vooral op deze tweede functie te doelen als hij leert dat de wet niet bestemd is voor wie rechtvaardig is, maar voor wie onrechtvaardig en koppig is, voor ongelovigen en zondaren, voor misdadigers en goddelozen, voor wie zijn vader of moeder vermoordt, voor moordenaars, ontuchtplegers, homoseksuelen, ontvoerders, leugenaars en meineedplegers, en voor wie er verder maar tegen de gezonde leer ingaat.’ 1 Timotheüs 1:9-10 Want Paulus geeft hier aan dat de wet een teugel is om de losbandige begeerten van het vlees in toom te houden, om te voorkomen dat ze onbeheerst hun gang kunnen gaan.