En daarom heeft God aan het oude volk nooit zijn gunst getoond of de hoop op genade gegeven zonder de middelaar. De offers van de wet hebben de gelovigen klip en klaar geleerd dat redding nergens anders te vinden is dan in de verzoening. En de verzoening is alleen door Christus volbracht. Maar dit laat ik nu rusten. Ik zeg alleen dat de redding en het geluk van de kerk altijd gefundeerd zijn geweest in de persoon van Christus.
Want God nam wel heel het nageslacht van Abraham op in zijn verbond. Genesis 17:7 Maar toch redeneert Paulus wijs als hij zegt dat eigenlijk Christus het nageslacht is waarin alle volken gezegend moesten worden. Galaten 3:16 We weten immers dat niet iedereen die een biologische afstammeling is van Abraham als zijn nageslacht beschouwd wordt. Want om over Ismaël en anderen maar te zwijgen, hoe kon van de twee zonen van Izak, de tweelingbroers Ezau en Jacob, de een uitverkoren en de ander verworpen worden? Ze zaten toen nog samen in de schoot van hun moeder. Sterker nog, hoe kon het dat de oudste verworpen werd en alleen de jongste zijn positie mocht behouden? Romeinen 9:11-13 Daardoor werd het meerdere deel verstoten. Het is dus duidelijk dat steeds één persoon als hoofd vooral als Abrahams nageslacht beschouwd wordt. En de beloofde redding staat pas vast als je bij Christus gekomen bent. Het is zijn plicht om het verstrooide te verzamelen.
De adoptie van het uitverkoren volk hing dus vanaf het begin af van de genade van de middelaar. Bij Mozes staat dat niet uitdrukkelijk met zoveel woorden. Maar het blijkt duidelijk dat dit bij alle vromen algemeen bekend was. Want nog voordat er een koning was aangesteld over het volk, zei Hanna, de moeder van Samuël, in haar lofzang al over het geluk van de vromen: ‘God zal zijn koning kracht geven en de hoorn van zijn Messias opheffen.’ 1 Samuël 2:10 Met die woorden wilde zij zeggen dat God zijn kerk zal zegenen. En dat correspondeert met de goddelijke uitspraak die er even later op volgt: ‘De priester die Ik zal aanstellen, zal wandelen voor de ogen van mijn Christus.’ 1 Samuël 2:35
Er is ook geen twijfel aan dat de hemelse Vader wilde dat David en zijn nakomelingen gezien werden als een levend beeld van Christus. Als God de vromen wil aansporen Hem te vrezen, beveelt Hij hun daarom om de Zoon te kussen. Psalm 2:12 Dat stemt overeen met deze uitspraak uit het evangelie: ‘Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet.’ Johannes 5:23 Het koninkrijk viel weliswaar uit elkaar door het verraad van de tien stammen. Maar toch moest het verbond in stand blijven dat God gesloten had met David en zijn opvolgers. Dat heeft Hij ook gezegd door zijn profeten. ‘Ik zal niet het hele koninkrijk van je afscheuren, omwille van mijn knecht David en omwille van Jeruzalem, dat ik heb uitverkoren. Voor je zoon zal één stam overblijven.’ 1 Koningen 11:12-13; 11:34-36 En datzelfde wordt daar een tweede en een derde keer herhaald. Uitdrukkelijk wordt er ook bijgeschreven: ‘Ik zal het nageslacht van David vernederen, maar niet voor altijd.’ 1 Koningen 11:39 Een tijdje later werd er gezegd: ‘Omwille van zijn knecht David gaf God hem een lamp in Jeruzalem, door Hem een zoon te geven en Jeruzalem in stand te houden.’ 1 Koningen 15:4 En toen de ondergang steeds dichterbij kwam, werd er weer gezegd: ‘Maar God wilde Juda niet vernietigen, omwille van zijn knecht David. Want Hij had gezegd dat Hij hem en zijn zonen voor altijd een lamp zou geven.’ 2 Koningen 8:19
In de kern komt het hierop neer: alleen David is uitverkoren. Alle anderen worden gepasseerd en alleen op hem rust Gods welbehagen. Zo wordt het ergens anders gezegd: ‘Hij heeft de tabernakel in Silo en de tent van Jozef verstoten. De stam van Efraïm heeft Hij niet uitverkoren. Maar Hij koos de stam van Juda uit, de berg Sion, die Hij liefhad. Hij koos zijn knecht David uit om Jacob, zijn volk, en Israël, zijn erfenis, te weiden.’ Psalm 78:60; 78:67-71
Kortom, God heeft zijn kerk willen bewaren op een manier waarbij haar redding en behoud steeds afhankelijk was van dat hoofd. En daarom roept David uit: ‘Jehova is de vesting van zijn volk, de kracht van de redding door zijn Christus.’ En dan voegt hij er deze bede aan toe: ‘Red uw volk en zegen uw eigendom.’ Psalm 28:8-9 Daarmee geeft hij aan dat de toestand van de kerk onlosmakelijk verbonden is met het rijk van Christus. Hetzelfde bedoelt hij ergens anders: ‘Jehova, red! Laat die koning ons verhoren op de dag dat wij roepen.’ Psalm 20:10 Met deze woorden leert hij duidelijk dat gelovigen naar God vluchten om hulp omdat ze erop vertrouwen dat ze kunnen schuilen onder de bescherming van een koning. Dat kun je ook opmaken uit een andere psalm: ‘Jehova, red! Gezegend is Hij die komt in de naam van Jehova.’ Psalm 118:25-26 Daaruit blijkt duidelijk genoeg dat de gelovigen naar Christus geroepen worden. Dan mogen ze hopen dat ze door Gods hand gered worden. Een andere bede doelt op hetzelfde: ‘Laat uw hand rusten op de man aan uw rechterhand, op de mensenzoon, die U bewaard’ – of ‘klaargemaakt’ – ‘hebt.’ Psalm 80:18 De auteur van deze psalm huilt hier omdat heel het volk verstrooid is. Toch bidt hij om hun herstel, alleen in het hoofd. En als het volk in ballingschap gevoerd is, het land verwoest is en alles verloren lijkt, treurt Jeremia over de ondergang van de kerk. Hij klaagt dan vooral dat er door de ondergang van het koninkrijk voor de gelovigen geen hoop meer is. Hij zegt: ‘Christus, onze levensadem is gevangen in onze zonden. Tegen Hem zeiden wij: in uw schaduw zullen wij leven tussen de heidenen.’ Klaagliederen 4:20
Nu heb ik wel voldoende duidelijk gemaakt dat God het menselijk geslacht niet genadig kan zijn zonder de middelaar. Daarom is Christus onder de wet voor de heilige aartsvaders altijd het doel geweest waar ze hun geloof op moesten richten.