2.5.8 – Drie categorieën van geboden

0
204

We zien dit nog duidelijker als we de drie categorieën van de geboden langslopen, die ik hierboven noemde.

2.5.8 – Drie categorieën van geboden

Zowel in de wet als in de profeten gebiedt de Heer ons regelmatig dat we ons tot Hem moeten bekeren. Maar aan de andere kant roept de profeet Jeremia: ‘Bekeer mij, HEER, dan zal ik bekeerd zijn. Want nadat U mij bekeerd hebt, heb ik berouw gehad …’ Jeremia 31:18-19 God beveelt dat wij de voorhuid van ons hart moeten besnijden. Jeremia 4:4; Deuteronomium 10:16 Maar via Mozes verkondigt Hij dat Hij die besnijdenis met eigen hand uitvoert. Deuteronomium 30:6 Overal eist Hij een nieuw hart. Ezechiël 18:31 Maar ergens anders verklaart Hij dat Hij dat zelf geeft. Ezechiël 36:26 ‘Wat God belooft,’ zegt Augustinus, ‘doen wij niet zelf, vrijwillig en van nature. Hij doet het door genade.’ En bij de zeven regels voor de interpretatie van de Schrift van Ticonius1 plaatst hij bij regel nummer drie de volgende kanttekening: we moeten goed het verschil zien tussen de wet en beloften of tussen geboden en genade.2

Mijn tegenstanders moeten nu hun gang maar gaan en uit de geboden afleiden of de mens in staat is om te gehoorzamen. Ze moeten Gods genade maar tenietdoen. Juist door die genade worden de geboden vervuld!

De tweede categorie bevat de eenvoudige geboden, die ons het bevel geven om God te eren, zijn wil te dienen en ons daaraan vast te klampen, om ons aan zijn besluiten te houden en zijn leer na te volgen. Maar er zijn talloze Schriftpassages die getuigen dat we elke rechtvaardigheid, heiligheid, vroomheid en reinheid die wij kunnen hebben, van Hem gekregen hebben.

Onder de derde categorie valt de vermaning van Paulus en Barnabas aan de gelovigen om bij Gods genade te blijven. Lucas vertelt daarvan. Handelingen 13:43 Maar dezelfde Paulus leert in een andere passage waar we de kracht om vol te houden moeten zoeken. Hij zegt: ‘Verder, mijn broeders, wees sterk in de Heer.’ Efeziërs 6:10 Ergens anders verbiedt hij hun om Gods Geest bedroefd te maken, want Hij is het zegel of waarmerk voor de dag van onze verlossing. Efeziërs 4:30 Maar mensen kunnen niet volbrengen wat op die dag geëist wordt. Daarom bidt Paulus voor de Thessalonicenzen of de Heer hun zijn heilige roeping wil waardig keuren en of Hij alle zegeningen van zijn goedheid en het werk van het geloof in hen wil volbrengen.’ 2 Thessalonicenzen 1:11 En in de tweede brief aan de Korinthiërs prijst Paulus meerdere keren hun goede en vrome wil, als hij het heeft over het geven van liefdegaven. Maar even later dankt hij God, omdat God het Titus in het hart gegeven had om de Korinthiërs te vermanen. 2 Korinthiërs 8 Om anderen te vermanen kon Titus dus zelfs zijn mond alleen maar in dienst van God stellen voor zover God hem dat gaf. Hoe zouden die anderen dan bereid geweest zijn die vermaning op te volgen als God niet zelf hun hart bestuurde?

1Ticonius (ca. 400), donatist.

2Augustinus, De doctrina christiana III, 33.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in