Mijn tegenstanders gebruiken ook dit Schriftbewijs van de apostel Paulus: het hangt er niet vanaf of iemand wil of zijn best doet, maar of God zich ontfermt. Romeinen 9:16 Zij leiden daaruit af dat er in ons willen en proberen iets is dat tot een goed resultaat leidt. Als God het in zijn barmhartigheid maar te hulp komt, want op zichzelf is het zwak.

Maar als ze er eens rustig over na zouden denken waar Paulus het over heeft, zouden ze deze uitspraak niet zo onbezonnen misbruiken. Ik weet dat ze Origenes en Hiëronymus kunnen citeren als voorstanders van hun uitleg.1 Op mijn beurt zou ik Augustinus daar tegenover kunnen stellen. Maar het maakt mij niet uit wat die mannen ervan vonden, als vaststaat wat Paulus bedoeld heeft.
Paulus leert hier dat de redding alleen bestemd is voor degenen die de Heer zijn barmhartigheid waard keurt. Wie Hij niet heeft uitverkoren, wacht de ondergang en de vernietiging. Paulus gebruikt het voorbeeld van de farao om te laten zien wat het lot is van de verworpenen. En de zekerheid van de gratis uitverkiezing had hij bevestigd met dit Schriftbewijs van Mozes: ‘Ik zal Mij ontfermen over wie Ik mij zal ontfermen.’ Romeinen 9:15-17; Exodus 33:19 En dan concludeert hij dat het er niet van afhangt of iemand wil of zijn best doet, maar of God zich ontfermt. Als we dat zo opvatten dat onze wil of onze inspanning niet genoeg zijn, omdat die niet opgewassen zijn tegen zo’n moeilijke taak, dan is wat Paulus hier zegt niet erg toepasselijk. Weg dus met die spitsvondigheid: ‘Het hangt er niet vanaf of iemand wil of zijn best doet, dus we willen wel een beetje en we doen wel enigszins ons best.’ Want wat Paulus bedoelt, is veel eenvoudiger: ‘We willen niet en we doen helemaal ons best niet om de weg te banen voor onze redding. Het hangt volledig af van de barmhartigheid van de Heer.’
Want Paulus zegt hier net zoiets als in de brief aan Titus. Daar schrijft hij dat Gods goedheid en liefde niet verschenen zijn op grond van rechtvaardige daden die wij gedaan zouden hebben, maar op grond van zijn onmetelijke barmhartigheid. Titus 3:4-5 Mijn tegenstanders beweren dat Paulus laat weten dat we wel een beetje kunnen willen en enigszins ons best kunnen doen, omdat hij zegt dat het er niet van afhangt of iemand wil of zijn best doet. Maar zelf zouden ze het ook niet accepteren als ik volgens hetzelfde schema redeneerde: we hebben goede daden verricht, want Paulus zegt dat God niet goed voor ons is op grond van de goede daden die wij gedaan zouden hebben. Als ze deze redenering fout vinden, dan moeten ze hun ogen maar eens open doen en inzien dat ze met hun eigen redenering dezelfde fout maken.
Ook Augustinus bouwt op een sterke argumentatie: ‘Er wordt gezegd dat het er niet van afhangt of iemand wil of zijn best doet. Als dat betekent dat onze wil of inspanning alleen niet genoeg is, dan zou je het om kunnen draaien en zeggen dat het er niet van afhangt of God zich ontfermt. Want ook Gods ontferming is dan niet het enige dat het doet.’2 Dat laatste is absurd. Daarom concludeert Augustinus terecht dat deze uitspraak betekent dat een mens het goede niet kan willen als de Heer zijn wil daar niet geschikt voor maakt. Het is niet zo dat we niet moeten willen of ons best niet moeten doen. Maar God maakt dat we willen en ons best doen.
Even dom is dat sommigen dit woord van Paulus verdraaien: ‘Wij zijn Gods medewerkers.’ 1 Korinthiërs 3:9 Ongetwijfeld moet dat beperkt worden tot alleen Gods dienaren. En die worden niet Gods medewerkers genoemd omdat ze zelf iets bijdragen. Ze worden zo genoemd omdat God hun werk gebruikt, nadat Hij hen daartoe in staat gesteld heeft en hun de gaven gegeven heeft die ze daarvoor nodig hebben.
1Origenes van Alexandrië, Commentarii in epistulam ad Romanos, 7,16; Hiëronymus van Stridon, Dialogus contra Pelagianos I, 5.
2Augustinus, Epistulae, 217,4.