Misschien is er iemand die zegt dat dit bijzondere gevallen zijn en dat je hier geen algemene regel uit kunt afleiden om alle andere gevallen aan af te meten. Maar ik zeg dat door deze gevallen duidelijk genoeg bewezen wordt wat ik beweer: telkens als God de weg wil banen voor zijn voorzienigheid, buigt en keert Hij de wil van mensen, ook in uiterlijke dingen. Hun keus is niet zo vrij dat Gods wil niet over die vrijheid zou regeren.

Je geest is meer onderworpen aan Gods leiding dan dat je zelf vrij kunt kiezen. Of je nu wilt of niet, de volgende dagelijkse ervaring zal je dwingen om dat te bedenken: bij dingen die helemaal niet zo lastig zijn, ontbreekt het je aan beoordelingsvermogen en inzicht. En bij dingen die niet moeilijk te doen zijn, verlies je de moed. Maar bij erg ingewikkelde dingen heb je meteen een plan klaar en bij grote en gevaarlijke problemen is je geest alle moeilijkheden de baas. Hoe komt dat anders dan doordat God in beide gevallen tussenbeide komt?
Dat is volgens mij de uitleg van wat Salomo zegt: ‘Dat een oor hoort en dat een oog ziet, dat heeft de HEER allebei zo gemaakt.’ Spreuken 20:12 Want ik denk dat Salomo het hier niet over de schepping heeft, maar over de speciale genade dat we onze ogen en oren kunnen gebruiken. Salomo schrijft ook dat de HEER het hart van de koning in zijn hand houdt als waterstromen en het buigt waarheen Hij wil. Spreuken 21:1 Dan vat Salomo vast en zeker heel het menselijk geslacht samen in dit ene voorbeeld. Want als er iemand is wiens wil vrij is van elke vorm van onderwerping, dan geldt dat toch het meest voor de wil van de koning! In zekere zin heerst de wil van de koning immers over de wil van ieder ander. En als zelfs zijn wil door de hand van God gebogen wordt, dan geldt dat helemaal voor onze wil.
Hierover bestaat een opmerkelijke uitspraak van Augustinus: ‘Als je de Schrift nauwkeurig leest, zie je dat niet alleen de goede willen van de mensen in Gods macht zijn. Dat zijn de willen die God van slecht goed maakt en die Hij, als ze goed gemaakt zijn, richt op het doen van goede daden en op het eeuwige leven. Maar ook de willen die de geschapen wereld in stand houden, zijn in Gods macht. Hij buigt ze waarheen en wanneer Hij wil. Hij gebruikt ze om te zegenen of om te straffen, volgens zijn oordeel dat strikt geheim, maar heel rechtvaardig is.’1
1Augustinus, De gratia et libero arbitrio ad Valentinum, 20,42.