We zijn nu gekomen op het punt waar alles om draait. Laat ik met enkele heel duidelijke passages uit de Schrift voor de lezers bewijzen wat de kern is. Daarna zal ik aantonen dat deze heilige man – Augustinus bedoel ik – mij niet in de steek laat. Ook hij getuigt dat wat ik uit de Schrift haal, de waarheid is. Niemand moet mij er dus van beschuldigen dat ik met verkeerde bedoelingen de Schrift opzettelijk verdraai.

Ik vind het niet nodig om een voor een alle passages uit de Schrift op te sommen die volgens mij uit de Schrift geciteerd kunnen worden om mijn beweringen te onderbouwen. Als ik door de belangrijkste passages te citeren maar de weg baan om al het andere wat je hier en daar kunt lezen goed te begrijpen. En aan de andere kant lijkt het me niet misplaatst als ik aantoon dat mijn mening heel goed overeenstemt met de opvattingen van de man aan wie de vromen terecht allemaal zo’n groot gezag toekennen.
Vast en zeker kan ik gemakkelijk overtuigend bewijzen dat het begin van het goede nergens anders vandaan komt dan van God. Er is immers nergens een wil te vinden die geneigd is het goede te doen, behalve bij de uitverkorenen. Maar de reden voor de uitverkiezing moeten we buiten de mensen zoeken. Dat betekent dus dat een mens nooit van zichzelf een goede wil heeft. Een goede wil komt voort uit hetzelfde welbehagen waardoor wij vóór de schepping van de wereld uitverkoren zijn.
En er is nog een ander argument. Want het komt door geloof als iemand begint het goede te willen en te doen. Daarom moeten we ons afvragen waar geloof zelf dan vandaan komt. Nu roept heel de Schrift uit dat geloof een genadegave van God is. Dat betekent dus dat het enkel genade is als wij, die van nature met heel ons hart geneigd zijn om kwaad te doen, het goede beginnen te doen.
Wat betreft de bekering van zijn volk verklaart de Heer immers twee dingen: Hij haalt het stenen hart uit hen weg en geeft hun een hart van vlees. Daarmee verzekert Hij openlijk dat, als we bekeerd worden tot rechtvaardigheid, wat uit onszelf is vernietigd moet worden. En dat wat in plaats daarvan komt, van Hem komt.
De Heer zegt dit op meerdere plaatsen. Bij Jeremia zegt Hij: ‘Ik zal hun één hart en één weg geven om mij elke dag te vrezen.’ En een klein stukje verder: ‘Ik zal hun de vrees voor mijn naam in het hart geven, zodat zij niet van Mij afwijken.’ Jeremia 32:39-40 En opnieuw bij Ezechiël: ‘Ik zal hun één hart geven en ik zal hun een nieuwe geest in hun binnenste geven. Ik zal het stenen hart uit hun lichaam halen en ik zal hun een hart van vlees geven.’ Ezechiël 11:19
De Heer verklaart dat onze bekering de schepping is van een nieuwe geest en een nieuw hart. Hij zou de eer voor alles wat goed en juist is in onze wil niet duidelijker voor zichzelf kunnen opeisen en van ons kunnen afpakken. Want dit kan alleen maar betekenen dat er uit onze wil niets goeds voortkomt zolang hij nog niet vernieuwd is, én dat onze wil ook als hij wel vernieuwd is, van God afkomstig is en niet van ons.